in Paradise Lost, waar Baudelaire op doelt, is niet de afschrikwek kende duivel van de middeleeuwen, maar de gevallen engel, die er trots op is de grote strijd, hoewel verloren, toch te hebben gestre den. that strife/Was not inglorious, though th'event was dire" (Paradise Lost).(13). Met deze gevallen engel is identificatie mogelijk. Het is menselijk voor hem partij te trekken. Wanneer men Vondel's Lucifer leest, gebeurt hetzelfde. Deze dichters maken, zoals Schiller schrijft gevallen engelen van de lezer (14). Die symphatie voor de gevallen engel blijkt uit Copperfield ook heel duidelijk. Dickens begin hoofdstuk XXXII, na de schakingsscene met: "What is natural in me, is natural in other men, I infer, and so I am not afraid to write that I never loved Steerforth better than when the ties that bound me to him were broken". Dickens kiest hier echter geen partij voor Steerforth, integendeel: het verloop van het boek maakt duidelijk dat Dickens Steerforth veroordeelt. Zijn symphatie voor de gevallen engel is dan ook van een tweeslachtig gehalte. Minder tweeslachtig zijn de dichters van de romantische beweging. Zij kiezen duidelijk partij voor Milton's Satan. Heel uitgesproken is Shelley, in zijn Defense of Poetry (15). Milton's Satan, zo schrijft hij, is als moreel wezen superieur aan zijn God; zij ver houden zich tot elkaar als een wezen dat volhardt in een doel dat het zich als voortreffelijk heeft gesteld, tegenslag en marteling ten spijt, tot een wezen dat in de kille zekerheid van zijn over winning de afgrijselijkste wraak uitoefent op zijn tegenstander. Deze vermenselijkte Satan is in de achttiende eeuw in de romantische figuur van de nobele misdadiger te herkennen. In Engeland wordt deze figuur ten tonele gevoerd door WalpoleRadcliff, BeckfordLewis in hun Gothic Tales. Wie enkele van deze verhalen heeft gelezen, is wel vertrouwd met de voornaamste karaktertrekken van de hoofdfiguren. Of zij nu Ambrosio (Lewis' Monk), Montoni (Radcliff's Mysteries of Udolphoof Schedoni (Radcliff's The Italianheten, alle zijn zij van onbekende maar vermoedelijk hoge afkomst, eenzaam, streng, zwijg zaam, bleek van uiterlijk, omgeven met een waas van toespelingen op een gruwelijke misdaad in het verleden begaan en waarschijnlijk tot de ergste gruwelen en vooral sexuele uitspattingen in staat. Voordat dit beeld in de negentiende eeuw verwatert in een stroom van operettes, toneelbewerkingenvampierverhalen enz..., wordt het in de romantiek tot volmaaktheid gebracht door Byron in zijn Childe Haroldalthans in de eerste twee Canto's, en in zijn The Corsair, in Lara en in The Giaour. - 12 -

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 1976 | | pagina 15