50
Twee Avonturen in Dickens-land.
Niet veel leden van de Dickens Fellowship in Holland zullen, zoals ik,
kunnen zeggen dat ze bij de opening van het Dickenshuis zijn geweest
in 1925, en nog minder: dat zij een zoon van Dickens gezien hebben, die
in het Old Bailey een rechtszitting leidde.
In die lang vervlogen dagen kende ik in Londen een advokaat, die me
het lidmaatschap van the Dickens Fellowship bezorgde. Ik maakte hier
door interessante en aardige gebeurtenissen mee, zoals een lezing van
Chesterton over Dickens en een groot bal, waarbij iedereen in het
kostuum van 1830 verschijnen moest. Er dansten Pickwick's en Sam
Weller's rond en één oudere heer leek zó sprekend op Dickens, dat hij
zó van een portret leek weggelopen.
Op een goede dag vroeg mijn vriend, Mr. Spratling, of ik er voor voelen
zou, een rechtszitting bij te wonen, waar Sir Henry Fielding Dickens
te zien en te horen was? U kunt zich voorstellen hoe opgewonden ik het
beroemde gebouw binnen ging.
Wat me dadelijk trof was dat de rechtzaal er nog precies zo uitzag als
op de illustraties uit Pickwick. Alles herleefde voor me in de oude
stijl. De beklaagde werd door een onderaardse gang naar boven gebracht
naar het "dock", (net een glazen tramhuisje). Er bleef een politieagent
achter hem staan, die hem na afloop van zijn verhoor op dezelfde manier
wegbracht. De man kon dus met niemand uit de zaal contact hebben.
Vóór de aanvraag van de zitting werden er op vele plaatsen welriekende
kruiden gestrooid en met een plechtige buiging werd aan de President
(in dit geval dus Dickens) een mooi boeket aangeboden.
Mijn vriend vertelde me dat dit een oude traditie was, om mogelijke
onaangename geuren van de gevangenen weg te nemen en ter voorkoming
van besmettelijke ziekten.
Als ooit iemands voorkomen me is tegengevallen dan is het dat van
Dickens' zoon geweest. Ik had me voorgesteld dat hij wel een beetje op
zijn vader zou lijken, in ieder geval diens levendigheid zou bezitten.
Maar deze man was van een heel ander type, had een lang, vrij uitdruk
kingsloos gezicht en hij sprak tamelijk saai en met wat slepende stem.
De rechtszitting duurde lang en was voor een buitenstaander soms moeilijk
te begrijpen en op den duur nogal vervelend, hoewel er, volgens echt
Engels recept, wel enige grappen gemaakt werden, voornamelijk woordspe
lingen.
Na afloop nam de advocaat me mee naar de speciale tearoom van de rech
terlijke macht en liet me ook in een kleedkamer zien hoe de pruiken
keurig op standaardjes werden bewaard in kleine kastjes. Het geheel
was toch wel een heel merkwaardige belevenis. Ik denk dat het in de zomer
van 1920 geweest is.
Toen ik er later over naar huis schreef kreeg ik een brief van mijn vader
terug met de vraag of Sir Henry niet een artikeltje zou willen schrijven
voor het Haagsch Maandblad, een tijdschrift dat mijn vader redigeerde.
Ik klampte daarom mijn vriend aan, met het verzoek mij met Dickens in
kennis te brengen - "0 beste kind, onmogelijk", kreeg ik ten antwoord,
"Sir Henry is a Judge!" Daar kon je je blijkbaar niet zo maar mee in
verbinding stellen. Hij beweerde dat hij me zelfs Dickens' adres niet be
hoorde te geven!