29 -
A.M. Zwaneveld
DICKENS' ENTREE IN DE NEDERLANDSE LETTERKUNDE:
"DE AARDMANNETJES EN DE KOSTER. EEN SPROOKJE"
In januari 1837 vergastte Dickens de lezers van de Pickwick Papers in een 'good-humoured
Christmas Chapter' op een nostalgische voorstelling van een Engels kerstfeest op het
platteland. Hoogtepunt van het idyllisch feest ten huize van de familie Wardle is kerstavond,
als traditiegetrouw het hele huishouden bijeenkomt in de grote keuken van Manor Farm
om onder het genot van 'wassail' met galante schermutselingen onder de mistletoe,
spelletjes, liedjes en verhalen, het middernachtelijk uur af te wachten 'to usher Christmas
in'. Tegen het eind van de avond brengt de sneeuwstorm de oude Mrs Wardle een legende
in herinnering die haar man eens op kerstavond verteld heeft. Na enige discussie over de
waarheid van dit verhaal vertelt een sceptische Wardle Jr. opnieuw "The Story of the
Goblins who stole a Sexton", een wat crue voorloper van A Christmas Carol: een misantroop
wordt op kerstavond door onaardse wezens meegevoerd, gemeen gestraft voor zijn hatelijk
gedrag en via taferelen van huiselijk harmonie, schone natuur en standvastigheid bij
tegenspoed tot een positievere kijk op de wereld gebracht.
Dit eerste kerstverhaal van Dickens is tevens het eerste verhaal van zijn hand dat
in het Nederlands werd vertaald. Als "De Aardmannetjes en de koster. Een Sprookje" ver
scheen het al in maart 1837, anoniem, in De Gids, in een vertaling of eerder bewerking
van redacteur E.J. Potgieter. Overeenkomstig de literaire mores van die tijd bleef de naam
van de auteur onvermeld, maar de omissie werd een maand later goedgemaakt, toen in het
aprilnummer van De Gids de eerste aflevering verscheen van "Reisontmoetingen der
Pickwisten" met een lovende kenschets van auteur Boz en tekenaar Seymour.1)
Hieronder volgt nu eerst de tekst waarmee Dickens incognito in de Nederlandse
literatuur werd binnengehaald.