Sinds 1986 is het Algemeen Rijksarchief in het bezit van het archief van de historicus prof. dr. F.C. Gerretson (1884-1958). De voorlopige inventaris van de papieren van deze uiterst behoudende geleerde, politicus en dichter vermeldt onder nummer een getypt manuscript, dat luistert naar de intrigerende titel Als Pickwick in de Elzas. Betreft het wellicht een ongepubliceerd kort verhaal van de buitenissige hoogleraar, die als poëet onder het pseudoniem Geerten Gossaert enkele decennia naam verwierf? De vraag werd des te boeiender, omdat bekend was dat Gerretson goed thuis was in de werken van Charles Dickens. Zo verscheen op 11 december 1954 in De Telegraaf een artikel van zijn hand, getiteld Om Barnevelts hoofd. David en Mr. Dick. De eerste alinea begon met de woorden: "Ieder die 'David Copperfïeld' - één van Dickens' schoonste scheppingen - heeft genoten, herinnert zich de ontsterflijke figuur van Mr. Dick. De alinea eindigde met een befaamde uitspraak van Mr. Dick. Hij vroeg de kleine David Copperfïeld wanneer Karei I was onthoofd en David antwoordde: "Ik denk in 1649", waarop Mr. Dick zei: "Ja, dat zeggen de boeken; maar hoe kan dat? Want als dat werkelijk al zo lang geleden is, hoe kunnen de omstanders van de executie dan de fout hebben gemaakt, om iets van de soesa uit zijn hoofd in het mijne te stoppen?" De aard van het geschrift kon natuurlijk eenvoudig worden vastgesteld door het ter inzage te vragen. Het bleek een (tafel-?)rede te zijn die Gerretson op 20 maart 1953 had uitgesproken ter ere van de promotie van Mevrouw A.J.M. Goedemans tot doctor in de letteren en wijsbegeerte. Zij was die dag bij hem gepromoveerd op het proefschrift Indië in de branding. Een diplomatiek steekspel. 1840-1843, dat handelde over Britse pogingen op bijna dezelfde voet als Nederland toegang te krijgen tot de Indonesische markt. Eén van de figuren die invloed uitoefenden op de Nederlands-Britse onderhandelingen was Jacob Derk Burchard Anne baron van Heeckeren van Enghuizen, heer van Beverwaard en Odijck. Onder de naam van Van Enghuizen kwam deze veelvuldig voor in de literatuur, die in de loop der jaren verscheen over de Russische dichter Alexander Sergevitsj Poesjkin. Zijn verwantschap met het Nederlandse Koninklijk Huis - zijn moeder was een gravin Van Nassau Lalecq en daardoor een afstammelinge van Lodewijk van Nassau, één der natuurlijke zonen van prins Maurits - vormde onge twijfeld de grondslag van zijn diplomatieke carrière. In 1823 werd hij zaakgelastigde en naderhand buitengewoon gezant in St.Petersburg. Over zijn werkzaamheden in de toenmalige Russische hoofdstad zijn in de literatuur vele bijzonderheden te vinden, bijvoorbeeld in Henri Troyats biografie van Poesjkin. Poesjkin stierf immers in 1837 ten gevolge van een duel met Georges Charles baron d'Anthès, de zogenaamde aangenomen zoon en latere erfgenaam van de Nederlandse diplomaat. 1) Na Poesjkins dood moesten Van Heeckeren en d'Anthès Rusland verlaten. Een geheel onbekende episode uit het leven van Van Heeckeren schetste Gerretson in een geestige rede. Hier deed hij op vermakelijke wijze verslag van zijn naspeuringen van de bewe ringen van de Engelse gezant in Den Haag, dat Van Heeckeren in 1841 de portefeuille van Buitenlandse Zaken weigerde, omdat hij in Nederland door zijn overgang naar de rooms-katholieke kerk en zijn lidmaatschap van de Orde der Jezuieten uiterst impopulair was. 1) Nieuwe details over deze affaire publiceerde de Slavist Frans Suasso in 1988 in zijn proefschrift Dichter, dame, diplomaat. Het laatste jaar van Alexander Poesjkin. 10

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 1991 | | pagina 11