Dokter Manette is een zielig geval. Hij is een slachtoffer van volstrekte willekeur. Weggestopt
in een gevangenis zonder enige vorm van proces is hij meer dier dan mens als Lorry hem
aantreft. Daarmee is hij tot symbool verworden van de rechtsongelijkheid in het Ancièn
Regime.
Dit bewind wordt in al zijn ongelijkheid, onbekwaamheid en spilzucht aan ons voorgesteld als
we de beschrijving lezen van de hofhouding van Monseigneur in Parijs. Niet minder dan vier
lakeien zijn er nodig om deze edelman zijn kop chocolade te bezorgen. Het bezoek aan het
theater heeft een grotere invloed op de denkwereld van deze gezagsdrager dan de werkelijke
noden van Frankrijk en haar bevolking. En dan spreken we nog niet van de vleierij waarin de
gezagsdrager wordt gehuld als hij zich buiten de deuren van zijn privé-vertrekken onder het
volk begeeft. Ondertussen wordt hij door zijn verarmde standgenoten gehaat om zijn positie
en rijkdom. Hier treedt de Markies in het voetlicht. Ook een edelman maar een van de arme
soort. Iemand die slechts over een klein landgoed in de provincie beschikt. Maar desondanks
zeer kwaadaardig. Van wat voor wreed tafereel zijn we getuige als de koets van de markies
het kind van een arme Parijzenaar aanrijdt? Hoe onverschillig staat hij tegenover de dood van
dit kind? Met wat voor grijpstuiver denkt hij van dit drama af te kunnen komen?
Hierna kan er nog maar sprake zijn van één verlangen bij de lezer. Dit bewind en haar
vertegenwoordigers verdienen niets anders dan door een rechtvaardige revolutie van de
onderdrukten weg te worden gevaagd. Wat zal de wraak zoet zijn! We kunnen haast niet
wachten tot het zeventien negen en tachtig is en de Bastille door het volk zal worden
bestormd. In feite verwondert het ons dat het nog zolang heeft geduurd voor de vlam in de
pan slaat.
Op negen april zeventien twee en tachtig breekt er voor de aanvang van de voorstelling op het
balkon van de Comédie-Francaise een ruzie uit tussen twee bezoekers. De comte Moreton-
Chabrillant, een edelman en officier van een elite regiment, de garde van de jongere broer van
de koning, ziet dat op zijn plaats een bezoeker zit gekleed in eenvoudige zwarte jas en zonder
pruik. Dit is de heer Pernot-Duplessie van beroep procureur bij het parlement, een rechtbank,
in Parijs. Deze man is dus een jurist maar moet volgens de comte, die gekleed gaat in een roze
jas met zwaard en een hoed met veren, als eenvoudig lid van de derde stand zijn plaats kennen.
Er ontspint zich de volgende discussie:
De scène eindigt met de arrestatie van Duplessie die inderdaad de gevangenis ingaat, maar het
verhaal heeft een akelig staartje voor de comte. De jurist doet de edelman een proces aan dat
eindigt met een hoge boete van zesduizend livres te betalen door de comte en de
- 19-
Beelden uit de bronnen'.
C: Wat doet U hier?
D: Dit is mijn plaats
C: Wilt U weggaan!
D: Ik heb het volste recht om hier te blijven. Ik heb voor deze plaats betaald.
C: U waagt het mij te beledigen. Ik, kapitein in de garde van de broer van de
koning. Ik deel de bevelen int. Naar de gevangenis met jou, schoft, naar de
gevangenis.
D: Wie U ook moge zijn, iemand als U kunt iemand als ik niet zomaar een nacht
in de gevangenis laten doorbrengen.