koning ze liever allerlei, vooral onbelangrijke, baantjes aan zijn hof zodat hij deze lieden door
zijn geheime politie in de gaten kon laten houden. Daarvoor moest hij natuurlijk wel flink met
de geldbuidel rammelen. Op die manier fungeerde zijn paleis als een gouden kooi voor de
aristocratie. Hierop bezuinigen zo onherroepelijk leiden tot een vertrek van deze lieden naar
hun eigen domeinen en wie wist wat ze daar allemaal voor snode plannen zouden uitbroeden
om de macht van de centrale overheid te breken.
Een ander punt waren de kosten die het in standhouden van een groot staand leger met zich
mee bracht. Frankrijk was een grote Europese mogendheid en daarvoor moest een prijs
worden betaald. Er kon geen oorlog in Europa of waar ook ter wereld waar Franse belangen
in het geding waren plaats vinden of Frankrijk werd er wel bij betrokken. Oorlogen met en
tegen Pruisen, Oostenrijk en Engeland kostten een vermogen. Om nog maar niet te spreken
van de koloniën. De laatste was de Franse inmenging aan de kant van de opstandige Engelse
kolonies in de Amerikaanse vrijheidsoorlog (1776-1783) geweest.
Aan de inkomstenkant was het probleem nog veel groter. Eind 18e eeuw werd het
staatsapparaat veel groter en had de staat behoefte aan een vaste geregelde bron van
inkomsten. Niet langer kon men volstaan met af en toe om een belasting (bede) bij de
vertegenwoordigende lichamen van de standen te vragen. Ook het oude uitgangspunt dat de
vorst in principe van zijn eigen inkomsten moest kunnen leven ging niet langer op. Om die
geregelde inkomsten te krijgen maakte men gebruik van de zogenaamde belastingpachters. Dit
waren lieden die zich garant stelden voor de belastingopbrengst in een bepaald gebied. Zij
verstrekten de overheid een som geld in ruil voor het recht om vervolgens zeifin dat gebied
belasting te mogen heffen. Op die manier hoefde de overheid geen groot ambtenarenapparaat
te onderhouden en beschikte zij meteen over inkomsten.
De nadelen aan dit systeem waren echter niet mis. Zo betaalde de Franse belastingbetaler
natuurlijk altijd een grotere som belasting dan de pachter aan de staat afdroeg. Een tweede
nadeel was dat de belastingen niet over het gehele land hetzelfde waren waardoor er als het
ware om werd gevraagd dat er een aanzienlijke smokkel op gang kwam in de goederen
waarop belasting moest worden betaald. Tenslotte waren er ook nog groeperingen die zich via
allerlei sluwe legale constructies hadden vrijgesteld van het betalen van belasting. Uiteraard
waren dit niet de minst draagkrachtigen. Kortom een systeem waarbij op allerlei plaatsen geld
aan de strijkstok bleef hangen en misbruik aan de orde van de dag was.
De roep om belastinghervormingen was gedurende heel de regering van Lodewijk XVI (sinds
1775) te horen. Allerlei lieden en zeker niet alleen degenen die onderaan in de
standenmaatschappij stonden uitten hun klachten en kwamen met voorstellen tot wijzigingen,
niet alleen in het belastingstelsel, maar voor de totale Franse economie. In 1787 was het, nadat
diverse bekwame ministers van financiën (Turgot, Necker, Calonne) in hun
hervormingspogingen waren blijven steken, zover. De koning gaf toestemming tot het
bijeenroepen van een Assembleé van notabelen, die tot taak had met adviezen te komen om
het aanstaande bankroet van de Franse staat te keren.
Dit was op zichzelf echter een revolutionaire daad binnen het absolutisme van Frankrijk. Een
absoluut vorst die zijn regering opdracht geeft om advies aan notabelen te vragen legt de bijl
aan de wortels van dit absolutisme. Onvermijdelijk zou dit uitlopen op de geboorte van een
nationale vertegenwoordiging die er uiteindelijk in 1789 ook kwam. Met de eed in de
kaatsbaan plaatste deze nationale vergadering zich op zijn minst naast, maar in de praktijk
boven de koning en zijn regering.
-22-