wonderbaarlijke bekering in de kerstnacht als gevolg van een bovennatuurlijke ervaring. Het
is een inmiddels klassiek verhaal dat al in 1844, een jaar na verschijning in druk, in drie
theaterversies werd opgevoerd en in 1901 voor het eerst werd verfilmd. Het verscheen
overigens in een tijd dat de kerstviering zich in iets meer belangstelling mocht verheugen.
Prins Albert, echtgenoot van koningin Victoria had de kerstboom meegebracht uit Duitsland
en juist rond 1840 werd het sturen van kerstkaarten populair. Maar voor Dickens, met al zijn
vrolijke beschrijvingen, is Kerst toch vooral een feest dat het hart van de mens zou moeten
raken.
Het wordt interessant te vragen naar Dickens' eigen religieuze opvattingea
Dostojevski sprak over Dickens als een grote christen en één van zijn biografen,
Wagenknecht, noemt hem een belijdende christen. Het is echter verre van duidelijk wat
Dickens beleed. (Wagenknecht 1966: 212). Hij was in ieder geval heel alkerig van alle
kerkelijke twist en religieuze ijver. Sectarische leiders als Melchisedek Howler, die na zijn
ontslag bij de dokken de ondergang van de wereld predikte Dombey and Son), en
Chadband, die zo intens genoot van zijn eigen ijdele rhetoriek Bleak House), zijn bij Dickens
het mikpunt van spot. Hij beschrijft hen als de mensen van de "Ranting Persuasion" (lange
tijd heb ik Ranting aangezien voor de leider van een geestelijke stroming in het Engeland van
de 19e eeuw tot ik ontdekte dat "to rant" zoveel als dwepen en schreeuwen betekent). Ook
van de "Evangelicals", zoals Mrs. Clennam and Miss Murdstone, om enkele bekende
voorbeelden te noemen, toont hij zich in hoge mate alkerig. "Jo the crossing sweeper" Bleak
House) sterft van de honger, juist op de stoep van de "Society for the Propagation of the
Gospel in Foreign Parts". Pas in zijn latere boeken gaat Dickens veel vriendelijker, haast
waarderend spreken over geestelijke leidslieden en dat zijn dan vooral hoogkerkelijke
Anglicanen. In Edwin Drood bijvoorbeeld komen we een kanunnik Septimus Chrisparkle
tegen, een milde Anglicaan en gespierde Christen, die zich ontfermt over de wees Neville
Landless uit Ceylon en hem tracht vrij te pleieten van alle schuld van moord op Edwin
Drood.
Dickens beschrijft zijn eigen jeugd met Kerst als verre van ideaal (A Christmas Tree
1850). Aan die jeugd heeft hij wel een goede Bijbelkennis overgehouden. James Stewart
heeft in zijn Quotations and References in Charles Dickens (1929) de moeite genomen het
aantal Bijbelse uitdrukkingen en zegswijzen in Dickens' romans na te tellen en kwam uit op
niet minder dan 365. Zonder Bijbelkennis is er veel dat je bij het lezen ontgaat. Het fraaiste
vind ik overigens de bewust verminkte Bijbelteksten die Dickens sommige van zijn
personages in de mond legt, zoals de onverwoestbare Miss Gamp, die grommend opmerkt
dat "rich people may ride on camels, but they can't see through the eye of a needle" (Martin
Chuzzelwit). Na zijn eerste Amerikaanse reis, kort voor het schrijven van deze kerstvertelling,
werd Dickens lid van het kerkgenootschap van de Unitarians, omdat die maatschappelijk
gericht en heel verdraagzaam waren. Maar een driftige kerkganger was Dickens niet, behalve
met Kerst, net als de door hem beschreven Mr. Pickwick.
Dickens hechtte wel groot belang aan de godsdienstige opvoeding van zijn kinderen.
Hij gaf zijn zoon Edward een exemplaar mee van het Nieuwe Testament en schreef in de
begeleidende brief: dit is "the best book that ever was or will be known and teaches you
the best lessons by which any human creature who tries to be truthful and faithful to duty can
possibly be guided" (aangehaald in Hanna 1999: 199). Misschien leren we Dickens'
opvattingen wel het beste kennen uit de samenvatting van de vier Evangeliën die hij ooit voor
zijn kinderen schreef. In deze tekst, bedoeld als basis voor gesprekken binnen het gezin, is de