figuur van Christus veel toegankelijker dan in de officiële St James Bijbel. Na dood van zijn laatste kind, Sir Henry Fielding, in 1934 werd deze tekst vrijgegeven voor publicatie en uitgegeven onder de titel The Life of Our Lord. Wat opvalt is dat in deze tekst de nadruk ligt op morele kenmerken en lessea Dickens gaf aan zijn kinderen als opdracht mee: "Remember! - It is Christianity TO DO GOOD always - even to those who do evil to us. It is Christianity to do love our neighbour as ourself, and to do to all men as we would have them Do to us If we do this, and remember the life and lessons of our Lord Jesus Christ, and try to act up to them, we may confidently hope that God will forgive us our sins and mistakes, and enable us to live and die in Peace." (Dickens 1934: 127-128). Dickens leerde zijn kinderen ook dat goede mensen, vooral kinderen, engelen worden in de hemel. Toen het door hem vereerde schoonzusje, Mary Hogarth, vroeg en onverwacht stierf liet Dickens op haar grafsteen beitelen: "Young, Beautiful and Good, God in his mercy numbered her with his angels" (Fido ad.: 38). De nadruk in The Life of Our Lord ligt dus op ethiek, niet op dogmatische problemen. De engelen in het veld van Efrata verkondigen de herders dat Jezus "will grow up to be so good that God will love him as his own son;" (Dickens 1934: 14). Daarmee worden alle moeizame uiteenzettingen over Drie-eenheid of de Godheid van Christus elegant vermedea Maar wat heel belangrijk is: Dickens laat in The Life of Our Lord de wonderverhalen volledig in stand. Hij geeft geen verklaringen die het bovennatuurlijk ingrijpen wegredenerea Als opvoeder en romanschrijver was Dickens mateloos geboeid door de wereld van geesten en engelen. In 1859 schreef hij: 'My own mind is perfectly unprejudiced and impressible on the subject [of ghosts]. I do not in the least pretend that such things are not" (aangehaald in Rem 2000: 15). Die dingen behoorden volgens hem tot een ervaringswereld die niet kon worden bewezen of verklaard, "totdat men de overkant bereikt had". Het past in die zoekende overtuiging van Dickens dat hij graag huizen bezocht met de reputatie van spoken voorzien te zijn, omdat hij wilde weten wat daar aan de hand was. Hij beschrijft hoe hij met zijn zoon Frank zo'n huis bezocht en tot zijn teleurstelling ontdekte dat het erbarmelijke kermen dat daar uit opsteeg moest worden toegeschreven aan een verlaten astmatisch schaap. Volgens Peter Ackroyd was Dickens' "fascination with ghosts and spirits matched only by his dislike of humbug and fraudulent religiosity" (Ackroyd 1990: 918). Ik lees deze kerstvertelling van Charles Dickens als een kerstevangelie en wel om twee redenen: allereerst vanwege het radicale in de bekering van Scrooge en vervolgens vanwege de ontmoeting met wat ik bij gebrek aan beter een andere werkelijkheid zou willen noemen. De bekering van Scrooge vindt plaats in het tijdsbestek van één nacht en hij verandert in een totaal nieuwe mens. De verhalen uit het Nieuwe Testament hebben ook zoiets onmiddellijks. Om een paar voorbeelden te noemen: de rijke jongeling die zich zo keurig aan de wet houdt krijgt van Jezus niet de raad zijn financiële zaken thuis nog eens goed te overwegen, maar om ter plekke zijn gehele bezit af te staan. Een riskant advies want hij zou zich daarmee afhankelijk maken van andere rijken die zich niet bekeerd hebben. Het is in dat verband dat Jezus de opmerking maakt, vagelijk herinnerd door Miss Gamp, dat het gemakkelijker is voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 2000 | | pagina 7