en Paul is sinds tien jaar doende de piano meester te worden. Met nauwelijks verhulde gretigheid
de planken met "Dickens" aan een inspectie onderworpen: de vertrouwde delen van Chapman
Hall in het groene omslag en met de tweekolommige tekstpagina's, de eerste druk van "The Life
of Our Lord" dat Dickens schreef voor zijn kinderen en pas in 1934 voor het eerst werd
gepubliceerd, diverse uitgaven in een Nederlandse vertaling zoals uitgegeven door de gebroeders
Cohen, natuurlijk de Prismareeks, talrijke pockets van Dickens' werken, dan de Dickens-
biografieën van John Forster, Frank T. Marzialis, Adolphus William Ward, Fredric G. Kitton,
Ralph Straus, H.C. Dent, André Maurois en Peter Akroyd etc. Het stelt mij direct op mijn gemak,
de bibliotheek van een kenner van niet alleen het werk maar ook van Dickens zelf. Ook studies,
zoals een mij nog onbekende studie van een Italiaan over de mogelijke oplossingen van de door
Dickens onvoltooid achter gelaten Edwin Drood, het heerlijke boekje "A Day with Dickens" van
Maurice Clare, de charmante uitgave "Rambles in Dickens' land" door Robert Allbut, uit 1899, de
vertrouwde uitgave van "Drinking with Dickens" van Cedric Dickens - maar welk lid van de
Haarlem Branch bezit dat boekje niet? - en natuurlijk "The Charles Dickens Originals" door
Edwin Pugh dat bij een vorige Haarlem Branch bijeenkomst vol trots door onze president
getoond werd. En natuurlijk ontbreekt ook niet "Dickens and Women" door Michael Slater.
Verder twee van de drie deeltjes van de Tauchnitz-uitgave van de brieven van Dickens door zijn
dochter. De opsomming is ver van volledig. Ergens zie ik nog de scriptie staan van onze eigen
Edina van Daalen over de Nederlandse uitgaven van David Copperfield, terwijl ik tijdens de
lunch al terloops het lijvige proefschrift van onze Dutch Dickensian Ebbinge Wubben mocht
aanschouwen.
Waarom Dickens?
Dan een historisch moment. De president legt twee deeltjes van een vertaling van David
Copperfield op tafel, deerlijk gehavend, zo niet stukgelezen, en zegt: "Daar is het allemaal mee
begonnen". Een mooi moment om met het gesprek echt te beginnen. Dat valt niet mee. Paul is
bedachtzamer met antwoorden, dan ik vermoedde, hij maakt toch een gereserveerde indruk, kiest
zijn woorden, laat zich niet meeslepen door mijn suggestieve opmerkingen, kijkt nauwlettend toe
wat ik allemaal noteer, voor hem overigens onleesbaar.
De eerste kennismaking met Dickens vond plaats op 10-jarige leeftijd. Paul lag al een weekje ziek
te bed, de geschikte leesboeken waren uitgelezen, uiteindelijk was er de boekenkast van zijn
ouders. En hij koos voor de tweedelige uitgave in het Nederlands van David Copperfield.
Opvallend: veel Dickensians zijn intuïtief tot Dickens gekomen via het lezen van David
Copperfield, een werk vol van autobiografische détails. Ik noem maar de namen van Plarry
Prenen en Godfried Bomans, en zelf erfde ik ooit drie boeken van mijn moeder: een biografie
van kardinaal Newman, een geschiedschrijving van Haarlem, uitgegeven in 1946, en een dikke pil
van de vertaling van David Copperfield door J.B. van Amerongen, uitgegeven in 1947 door
uitgeverij Contact in een reeks meesterwerken uit de wereldliteratuur, "De Onsterfelijken".
Er was bij Paul thuis enige leeskultuur, en er werd ook muziek gemaakt. Behalve de boekenkast
was er de buurtbibliotheek van de nabije bekhandel. De jongste van twee kinderen, een veel
oudere zus, in een Amsterdams gezin. Vader werkte bij een handelsonderneming, een
kantoorbaan.
Op zijn 13de jaar maakte hij op de middelbare school voor het vak Nederlands een bespreking
van de vertaling van Olivier Twist door H. Kelk, een deeltje uit de Prismareeks. Dat leverde een
discussie op met de leraar Nederlands: weliswaar een vertaling van een bekende Nederlandse
schrijver, maar geen "Nederlands" boek. Daarna was er een langdurige stilte wat Dickens en Paul
betrof. Inmiddels was hij, nu al weer twintig jaar geleden, met zijn gezin in Castricum gaan
wonen. Dagelijks reisde hij naar Amsterdam per trein, waar hij tegenwoordig nog werkzaam is en