amusement via de TV, die ons - na het journaal - poogt op te peppen tot een niveau waarop we in staat zijn,
te slapen.
"Lees Dickens!" roep ik vaak tegen mijn vrienden die gebukt gaan onder burn-out, "volg de avonturen van
Pickwick en Sarah Gamp, twee absolute tegenpolen van elkaar, maar beiden in staat tot simpel genieten: de
een met vrienden rond het vuur, noten krakend en babbelend over volstrekt niets en de ander - onder dekking
van de theepot zuipend als een tempeber - die hetzelfde doet met haar vriendin.
"Lees", zeg ik "en werpt de potten valium het raam uit, want volledige ontspanning zal uw deel zijn". Helaas,
ze luisteren niet want ze zijn kinderen van hun tijd en onze volgende afspraak ligt drie maanden in het
verschiet, hoewel we een halve kleine stad van elkaar wonen. Ze verdwijnen uit mijn zicht, roepend dat ze
nog een paar uren met de kinderen moeten regelen. Ze zijn me zeer dierbaar, mijn vrienden, maar soms heel
ver weg als ik uren zit, uitkijkend over een natte tuin met hoge bomen, het enige geluid het theelichtje en het
geronk van mijn kat En verder stilte, prachtige stilte en dat geeft al aan, dat ik een negentiende eeuwse ziel
heb; wie wil er nog stilte?
Met nimmer aflatende ijver stop ik briefjes in ideeënbussen, spreek managers van supermarkten aan en dwing
obers tot liplezen in een poging, verstoken te blijven van - te harde - muziek. Vruchteloos; mij wordt verteld,
dat ik - de consument - dat wil. Thuisgekomen werp ik de blikken hondenvoer (ik heb geen hond) en het
roggebrood (ik haat roggebrood) dat ik in mijn verstandsverbijstering heb gekocht, vol walging van mij af en
ga voor mijn boekenkast staan. Wat wordt het dit keer? Een met veel lettertjes, besluit ik wellustig.
Uren later word ik ruw uit de magie van Dombey and Son gewekt door een beginnende blaasontsteking. Ik
maak onmiddellijk gebruik van de zegeningen van de medische wetenschap a.d. 2001 en verzorg de
benodigde antibiotica. Terwijl de heilzame werking van de medicijnen zich doet voelen, schuif ik een
Iglopizza in mijn magnetron en troost telefonisch een vriendin, bij wie weer eens een kerel is weggelopen, een
verschijnsel dat zich verontrustend vaak voordoet, maar dat ze altijd weer te boven komt met een elasticiteit,
die ik zeer bewonder.
Als ik dan later ademloos kennis neem van de duivelse machinaties van mr. Carker the Manager (met een
intensiteit als ware het mijn eerste lezing) besef ik dat het weer een latertje wordt; alle lettertjes moeten op.
De lichte teleurstelling die volgt op het beëindigen van een prachtig boek dat als enig gebrek heeft, dat het
langer zou moeten zijn, wordt tenietgedaan door de opbeurende wetenschap, dat nog vele mooie teksten in de
boekenkast verblijven. En dat als die gelezen zijn, we absoluut weer opnieuw zullen beginnen.
Balsem voor de ziel, geschreven in een tijd, die niemand van ons bewust heeft beleefd maar die dichtbij
genoeg is, om af en toe reikhalzend naar terug te kijken als email en snelweg ons te veel worden.
Liesbeth van Aalst