DE TELEGRAAF 21 maart 1896, over The Old Curiosity Shop.
Onlangs vond ik een exemplaar van The Old Curiosity Shop in de Household Edition, in een bijzonder
gave toestand, totaal niet verkleurd, niet of nauwelijks gelezen. Dat was prachtig, en al even mooi was
dat in het boek een knipsel zat uit DE TELEGRAAF van 21 maart 1896, een bespreking van
The Old Curiosity Shop door Dr. Jan ten Brink. De tekst heb ik vlijtig voor u overgetypt:
UIT DE REPUBLIEK DER LETTEREN.
The Old Curiosity Shop (1840-1841)
Na den onbetwistbaren algemeenen bijval Nickleby geschonken, begon Charles Dickens aan eene
nieuwe kunstschepping te denken. Zijne uitgevers Chapman &Hall waren zeer bijzonder gesteld op
het in het licht zenden van een weekschrift in den trant van Spectator, Tatler, of the Bee van
Goldsmith. Tal van geestige illustratien zouden den tekst vergezellen. Dickens liet zich vinden voor dit
plan, en kwaam op den inval een algemeenen titel te kiezen, eene inleidende schets te geven, waaraan
verschillende novellen zouden kunnen worden vastgeknoopt. Hij wenschte zelfs zijne oude vrienden
Pickwick en Sam Weller weer te doen optreden in een gezelschap van vrienden, dat zich zou bezig
houden met het lezen van oude papieren, die uit de mahoniehouten kast van een deftige, oude,
Hollandsche staande klok zouden worden te voorschijn gebracht. Vandaar de titel van Master
Humphrey's Clock.
Onwillekeurig legde Dickens hier de hand op een vroeger algemeen geliefden vorm van fictie. Master
Humphrey's Clock zou worden wat de Franschen un roman a tiroirs noemen, wat in Duitschland eine
Rahmenerzaehlung heet. In grijze oudheid reeds was deze wijze van letterkundige schepping gebruikt
geworden in Hindostan, later door Perzen en Arabieren naar Europa overgebracht, om in de
Middeleeuwen door de novellen-boeken van Italianen Decameronevan Franschen (Les cents
Nouvelles nouvelles, Heptameron) en van Engelschen Canterbury talesalgemeen bijval te vinden.
Toch eigende zich Dickens' talent niet voor dit plan. Dit bleek, toen de eerste vier wekelijksche
afleveringen van het nieuwe werk het licht hadden gezien. De belangstelling scheen af te nemen. Van
de eerste aflevering waren 70.000 exemplaren genomen, maar allengs verminderde het debiet. Het
publiek wilde een aaneengeschakeld verhaal, en Dickens besloot een novelle te beginnen, die hem al
eenigen tijd voor den geest had gezweefd. In 1839 had hij er het eerst van gesproken bij een bezoek
aan Walter Savage Landor (1775-1864), een zeer geleerd, maar weinig populair auteur, door Byron
gescholden als: The deep-monthed Beotian, Savage Landor, door Dickens later in Bleak House van
zijne beste zijde als Lawrence Boythorne voorgesteld. Landor leefde toen te Bath, was een rijk man,
maar gestaag in oorlog met zijne eigen familie, zodat hij de meeste jaren van zijn leven in Italië sleet.
Dickens bracht een paar vroüjke dagen door te Bath bij Landor en vertelde hem, wat hij van plan was
te maken van een jong meisje, dat hij Nelly Kent zou noemen, en in een oud huis vol verwonderlijke
antiquiteiten met een grijzen grootvader zou doen optreden. Landor verklaarde later, dat The Old
Curiosity Shop zijn lievelingsboek was; dat de heldin Nelly zoo beminnelijk scheen, dat Juliet wel een
oogenblik den blik mocht afwenden van Romeo, om haar aan te zien, en dat Desdemona naar hare
weemoedige klachten had mogen luisteren.
Het Engelsche en Amerikaansche publiek ontving den nieuwen roman met grooten bijval, vooral toen
in het zesde en zevende hoofdstuk Dick Swiveller eene hoofdrol begin te spelen. Ondanks al zijne
lichtzinnigheid, en zijne schulden was Dick bestemd om een broeder in geestigheid en opgeruimdheid
te worden van Bob Sawyer en Sam Weller. Dickens ondervond al de moeilijkheid van het uitgeven
eener wekelijksche aflevering, en bracht tweemaal gedurende zijne arbeid (1840) geruimen tijd in eene
villa aan zee door, om geheel ongestoord te kunnen voortgaan. Daar schiep hij die onvergetelijke
gestalte uit de tweede helft van zijn boek - den armen Schoolmeester, the man and his furnace-fire,
vooral de kleine hongerlijdende dienstbode van Bras, die Dick Swieller vereert met den naam van "the
marchioness
De schrijver zelf was zoo vast met zijn personeel saamgegroeid, dat hij er tegen op zag het tragische
einde zijner heldin te vertellen. Hij zelf schreef aan zijn vriend John Forster: "The difficulty has been
tremendous - the anguish unspeakable Hij kan niet van zijne Nelly scheiden. Nobody will miss her
like I shall. It is such a painful thing to me, that I really cannot express my sorrow. Zoodra zijn boek