Oliver uiteindelijk een veilige plaats in de respectabele wereld van de Brownlows. Sen noemt dit gelukkige slot geen vorm van escapisme maar een literaire genoegdoening voor het vele leed dat de armen werd aangedaan. O Het is diezelfde armoede, waaraan Mr. Trent en zijn kleindochter Little Nell (The Old Curiosity Shop, 1840-1)) bezwijken. Als de oude Trent de strijd opgeeft, verlaat hij zijn winkel en gaat zwerven. Dat betekent weliswaar vrijheid maar ook onzekerheid. Steeds is er het gevaar slachtoffer te worden van criminele en andere kwaadaardige figuren, die als het ware in hinderlaag liggen om zich op deze prooi te storten. Maar juist wanneer Neli's situatie vrijwel ondraaglijk is geworden, brengt Dickens in zijn roman een belangrijke wending aan met de miraculeuze tussenkomst van de goedwillende schoolmeester, Mr.Marton. Overigens is het ook binnen die middenklasse niet veilig, zoals het boek Nicholas Nickleby (1838-9) laat zien. Het begint met een bankroet en de terugval van de familie Nickleby. Zij zijn misschien minder kwetsbaar dan de arbeidersklasse, maar Kate Nickleby wordt gedwongen het schaarse familie inkomen aan te vullen met werk buitenshuis. Voor Dickens is werken voor je brood niet vernederend, maar hij beschrijft de werkzaamheden van Kate als "drudgery and hard service". Bovendien is er gedurig gevaar van uitbuiting. De sociale kwetsbaarheid is in geval van Kate Nickleby vooral ook een sexuele kwetsbaarheid. Denk aan mijnheer Mantalini en oom Ralph. Dezelfde kwetsbaarheid geldt voor Nicholas, zij het op andere wijze. Steeds is er die ekonomische druk. Nicholas' wanhopige zoektocht naar maatschappelijke geborgenheid wordt wonderbaarlijk beloond, dit keer door de interventie van "two fairy godfather-like figures", de tweelingbroers Cheeryble. Volgens Sen vormen de angsten en onzekerheden die de vroege Industriële revolutie opriep en de compensaties die Dickens in zijn romans voor de slachtoffers van die Revolutie bedacht de twee basis polen waarbinnen de verhalen in het vroege werk van Dickens zich bewegen. Een tweede thema in het vroege werk van Dickens is de extreme armoede die de Industriële Revolutie in zijn beginfase meebracht voor heel veel mensen. Die armoede was in de eerste helft van de 19e eeuw te intens en indringend om te kunnen worden genegeerd. Dickens beschrijft die armen op twee, volgens Sen tegenstrijdige, niveaus. Op het eerste niveau probeert hij zijn romans te gebruiken om erkenning en genoegdoening te verschaffen voor de "horrors and miseries" die de armen te verduren hebben. Dat doet hij door het scheppen van een sfeervolle, hartelijke en haast idyllische privé ruimte van "the deserving poor", de wereld van baas Pegotty, Trotty Veck en Bob Cratchit. Hun warme huiselijkheid vormt een scherp contrast met de harde en gevoelloze buitenwereld. Maar met hun verantwoordelijkheidsbesef, gevoel voor orde en neiging tot spaarzaamheid vertegenwoordigen zij wel de waarden van de middenklasse. Zo worden de armen dus betrokken in een morele ekonomie van "decency, propriety, and chastity" die de kern vormt van Dickens' beschrijving van de "deserving poor." Op het tweede niveau leidt Dickens de lezer binnen in een wereld van de meest stuitende en afschuwwekkende armoede en schande, zoals in de eerste elf hoofdstukken van Oliver Twist. Daar laat Dickens zien welke ontmenselijkende invloed de armoede heeft en hoe die kan inwerken en doorvreten in alle primaire menselijke relaties. Dat wordt misschien wel het meest krachtig gedramatiseerd in de dood van Mrs Bayton in hoofdstuk vijf. Daar gaat de ontmenselijking zo ver dat het vermogen van de oude moeder van Mrs Bayton om verdriet te voelen bij de dood van haar dochter geheel wordt overstemd door de allesbeheersende zucht naar voedsel en warme kleding. Na 1850 heeft dit probleem van de armoede bij Dickens niet meer de centrale aandacht die het genoot in zijn vroegere werk. In Bleak House (1852-3) heeft Dickens het nog wel over armoede, maar nu niet meer als een symptoom waaraan je de feitelijke situatie in Engeland kunt aflezen, maar meer als een instrument om de mid-Victoriaanse retoriek van vooruitgang aan te vechten en te ondergraven.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 2003 | | pagina 34