In Dickens' eerste romans is het Utilitarisme en alles wat daarmee samenhangt een meedogenloze ideologie van uitbuiting die mensen vervreemdt van hun natuur. Treffend wordt dat weergegeven in de conversatie tussen het echtpaar Sowerberry, de begrafenisondernemers, die samen weliswaar niet tot de kapitalisten behoren maar bij wie wel de calculerende mentaliteit de overhand heeft gekregen. Als het magere scharminkel dat Oliver Twist heet ooit groeit, zal dat zijn op hun kosten en dat vindt Mrs Sowerberry geen aantrekkelijk perspectief: "I see no saving in parish children, not I; for they always cost more to keep than they're worth". De nieuwe "Poor Law" belichaamde de geest van dit Utilitarisme en dringt met zijn mechanismen van directe dwang in volle kracht door in de wereld van Oliver Twist. Het vierde en laatste thema dat Sen tenslotte noemt is de groeiende kloof tussen rijk en arm. Die kloof roept de dreiging op van een volksopstand, die Dickens ziet als angstaanjagend. Het meest krachtig wordt dit tot uitdrukking gebracht in de woorden van Will Fern, gericht aan Trotty: "When you see the distant sky red, think of me no more: or, if you do, remember what a Hell was lighted up inside of me and think you see its flames reflected in the clouds" (The Chimes, 1844). Deze woorden worden niet gesproken met een gevoel van verwachting maar in wanhoop. Will Fern ziet evenmin als zijn geestelijke vader Charles Dickens iets positiefs in revolutionaire bewegingen. Niettemin, in een tijd waarin het hellevuur hoog oplaaide in een grote massa van verarmde arbeiders, was de mogelijkheid van een revolutionaire uitbarsting door heel Engeland een steeds sluimerend gevaar. Die uitbarsting zou nooit komen, omdat Engeland in de tweede helft van de 19e eeuw zich zo krachtig ontplooide. De rijkdom van de wereld stroomde naar Engeland en Engelse producten en technologische vondsten waaierden uit over de hele aardbol. Rond 1850 had de Industriële Revolutie een fase van rijping bereikt en begon zij op ruimere schaal haar vruchten af te werpen. Het jaar 1851, het jaar van de "Great Exhibition", symboliseerde de overgang naar een nieuw tijdperk. De "Age of Improvement" brak aan en dat had - centrale stelling van Sen - grote invloed op het werk van Charles Dickens. De latere hoofdstukken van zijn boek laten dit zien door de romans Bleak House (1852-3), Little Dornt (1855-7), Great Expectations (1860-1) en Our Mutual Friend (1864-5) aan een nadere beschouwing te onderwerpen. Daarbij geldt Dombey and Son (1846-8) min of meer als een overgangsboek. De angst voor een verval in armoede verdween. De werkgelegenheid in Engeland groeide en de uitbreiding van de economie had gunstige effecten op de grote massa der bevolking. Vanaf de jaren 1850s werd duidelijk dat sociale vooruitgang mogelijk was. Dat betekent niet dat die sociale vooruitgang probleemloos verliep. De familie Dorrit en vooral Pip laten zien dat zij die zich inzetten voor verticale sociale mobiliteit te maken kregen met angsten en aanvechtingen die weliswaar anders maar niet minder pijnlijk waren dan die van Oliver en Nicholas. De periode na 1850 gaf een aanmerkelijke teruggang in armoede te zien. Ook in de boeken die Dickens na 1850 schreef verschuift armoede als thema meer naar de rand van de verhaalstructuur. De armoede wordt nog wel genoemd, maar dat zou vooral bedoeld zijn om de holle frasen van het vooruitgangsgeloof van de Victoriaanse establishment te verstoren. In Londen werden de resterende armen zo veel mogelijk fysiek weggeorganiseerd in bepaalde wijken in het kader van zogenaamde "street improvement programmes" en werden de fatsoenlijke burgers tegen deze plaag beschermd door een leger van "policemen, gatekeepers and watchmen". Dickens bleef herinneren aan het bestaan van deze slums, maar greep dit thema vooral aan omdat het mogelijkheden bood de midden-Victoriaanse zelfingenomenheid als ongegrond te ontmaskeren. In de latere romans doet de wereldbeschouwing van fabrikanten en producenten, zoals vertegenwoordigd in figuren als ijzermeester Rouncewell en ingenieur Daniel Doyce, haar intrede. Hun op productie gerichte, wetenschappelijke en verlichte kijk op het leven schept niet alleen een contrast met het parasitisme van de nieuwe financieel-aristocratische oligarchie, maar biedt Dickens ook de ruimte om zijn kritiek te lanceren op de traditionele Engelse instellingen die nog steeds door aristocratie worden gedomineerd. Types als Rouncewell en Doyce bevinden zich niet

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 2003 | | pagina 35