en -uiteraard- de treadmill. Wel of niet productief, het werk werd gebruikt als straf evenals de woonomstandigheden: de cellen waren onverlicht en er was geen verwarming. Dickens was het hier mee eens; meer dan eens wees hij op de noodzaak, het de gevangene niet comfortabeler te maken dan de gemiddelde eerlijke arbeider of inwoner van het armenhuis. Dat hij niet de enige was die voor hardheid van het gevangenisleven pleitte, leren we uit het volgende 'Tauper's Song": A houseless, famish'd desp'rate man A ragged wretch am I And how, and when, and where I can, I feed and lodge and lie And I must to the workhouse go, If better may not be; Aye, IF indeed! The workhouse? No! The gaol, the goal for me. Maar als we een beschrijving lezen van de Deputy Governor van Chatham Prison in de jaren zestig over de leefomstandigheden daar, vragen wij ons huiverend af, hoe het in godsnaam toeging in de armenhuizen: "I have seen men at Chatham greedily devour the railwaygrease used in the traffic of the trucks, men ate their candles and even such live frogs and worms as they could capture when at work outdoors. There was much strong flogging, and men would often throw themselves under the moving trucks, preferring the amputation of a limb to having to endure more of this terrible daily life." Hoewel een dergelijke wanhoopsdaad hen niet redde van de zweep: in 1879 verklaarde de gouverneur van de Royal Commision: "there was no reason why they should not be flogged because they had only mutilated an arm or a leg." De cynische opmerking van Dickens over gevangenen, die hun gevangenis in brand steken met de begrijpelijke bedoeling, de verbetering van de smaak van hun soep te bewerkstelligen, doet, afgezet tegen de inhumane leefomstandigheden zojuist beschreven, niet alleen onnodig wreed aan, maar schokt ook door de gelijkenis met de woorden van zijn creatie Bounderby in Great Expectations over de arbeider die niet tevreden is, vóór hij schildpadsoep van een gouden lepel eet. SLECHTERIKKEN IN HET WERK VAN DICKENS Zoals we eerder zagen, was Dickens's benadering van de crimineel direct en onwrikbaar: hoe ziek van geest een moordenaar ook is, hij is honderd procent toerekeningsvatbaar voor zijn daad. "The criminal intellect is a horrible wonder apart which cannot be reconciled with the average intellect of average man" (Edwin Drood). Deze zienswijze noopt hem, de slechterikken op verschillende manieren aan hun eind te laten komen; zij zijn immers door de apartheid van hun "criminele intellect" voorgoed gescheiden van hun medemensen en er bestaat geen hoop op verbetering voor hen. Zelfs Emily (David Copperfield) en Nancy, (Oliver Twist) wier misdaad alleen henzelf treft, (beiden gevallen vrouwen) zullen, als zij blijven leven, altijd hun schande meedragen waardoor een normaal leven onmogelijk is. Beide vrouwen sterven dan ook. Litde Em'ly mag een nieuw leven leiden in Australië, maar doet de rest van haar leven boete door zichzelf de liefde van een man en kinderen te ontzeggen. (Dit laatste werd in het persoonlijke leven van Dickens in praktijk gebracht: de gevallen vrouwen in zijn Urianah Cottage werden —na een degelijke training in vrouwelijke deugden- naar de koloniën gezonden om daar, door een nederig, hardwerkend leven, hun schuld enigszins in te boeten, vaak aan de zijde van een "honest workman"). Oliver Twist is een replica van de jonge Dickens in zijn vasthouden aan fatsoen en eerlijkheid, temidden van de smerige -en soms waarschijnlijk verleidelijke- machinaties van genadeloze uitbuiters in een stad, waarin jonge mooie kinderen al te vaak als prooi werden gezien. Beiden worden later beloond voor hun onverzettelijke wil, tot goede mensen op te groeien. Geen genade dus voor hen die de ultieme zonde begaan: moord. Geen sympathie voor mensen die, ondanks talenten en mogelijkheden om succesvol en gelukkig te zijn, door de zwakte van hun karakter geen gebruik maken van wat hen in de schoot wordt geworpen. (Sydney Carton, de verlopen jurist in a Tale of two Cities, wordt tijdens zijn gang naar de guillotine de man die hij had kunnen zijn: nobel, sterk en vol mededogen voor zijn lotgenote).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 2004 | | pagina 43