J.J. Cremer, een vergeten Nederlandse Dickens?
Zomer 2005 no. 53
door Guus de Landtsheer
Onderwijzers zijn net boeren,
zij klagen altijd. Zoals het weer
nooit goed is voor de boer, zo
worden leerlingen alsmaar
dommer volgens de
onderwijzer. Soms, heel soms,
wordt er wel eens een
uitzondering waargenomen op
deze regel.
Leraren laten hun leerlingen af
en toe een werkstukje schrijven. Deze
stukjes zijn zelden de moeite van het lezen
waard, tenzij U belang stelt in de uiterst
barokke vormen die de spelling der
Nederlandse taal onder de handen van
onze toekomstige generatie aan kan
nemen. Het feit dat dit toch, het lezen dus,
moet gebeuren is één van de oorzaken die
het onderwijs vak zo zwaar maken. (U ziet
nog geen tweehonderd woorden
geschreven of er wordt alweer geklaagd)
Nu wil het geval dat er dit keer iets
bijzonders in de stapel werkstukjes zat, de
zogenaamde uitzondering op de regel dus.
Het thema kinderarbeid is al jaren een
geliefd onderwerp bij leerlingen en in één
van deze werkjes kwam ik een naam tegen
die ik niet kende. Het verbazingwekkende
was in dit geval dat die naam na controle
niet zoals zo vaak nergens op sloeg, maar
inderdaad iemand bleek te zijn die zijn
sporen meer dan verdiend had in de
bestrijding van dit sociale kwaad in onze
19de eeuw. In woord en geschrift en met
volle overtuiging had de schrijver
schilder J. J. Cremer geijverd om bij wet
paal en perk te stellen aan deze uitwas van
de klassiek liberale economie. Er stond
echter nog meer bij zijn naam. In zijn
biografie werd melding gemaakt van een
roman die 'dickensiaans' was en een
andere waar de invloed van Dickens
merkbaar was x. Er waren zelfs
tijdgenoten die hem de
Nederlandse Dickens2 hadden
noemden. Mijn belangstelling was
gewekt, daar moest ik meer van
weten. Waarom kende ik deze
schrijver niet?
Het antwoord dat ik vond op deze eerste
vraag stelde mij wel gerust maar niet
tevreden. Literatuurgeschiedenis werd in de jaren
zestig uit een bijbel gegeven waar hele generaties
mee zijn opgegroeid: Lodewick I en II noemden
wij het boek3 als leerling. Met een vooruitziende
blijk heb ik deze boeken bewaard, en wat zegt
Lodewick over Cremer? Het is niet veel, slechts
drie regels in de paragraaf: de Humoristen. In een
vergelijking met Justus van Maurik valt het
oordeel over Jacob Jan Cremer in het nadeel van
de laatste uit:
Hij bleef genietbaarder dan Jacob Jan Cremer - "een
auteur met banketbakkersgavenoordeelt Huet - met
zijn eenzijdige, sentimentele, onware verhalen in
Betuwsche Novellen (1852-55). Van de andere kant
verdient deze destijds populaire schrijver waardering
voor zijn strijd tegen sociale misstanden
(Fabriekskinderen 1863).
Logisch, dat je daar als puber, als je docent je er
niet toe dwingt, geen enkele aandacht aan
besteedt. Jaren later is het tijd om eens te kijken
waarom Busken Huet dat zei. Uit ervaring weet ik
dat zo'n 'lekker' citaat al heel gauw de neiging
heeft een eigen leven te gaan leiden omdat allerlei
auteurs het zonder commentaar overnemen. Dus
wat zei Busken Huet precies en waarom? Hij geeft
dit oordeel over de roman: Dokter Helmond en
zijn Vrouw 4
Men kan Dokter Helmond en zijn Vrouw beschouwen
ah eene op zich zelf staande kompositie, buiten
verband met vroegere soortgelijke proeven van
denzelfden schrijver; en wie dit doet, zal den
onzuiveren indruk ontvangen dat de heer Cremer
1-G.J. van Bork en EJ. Verkruijsse.
2-Schenkeveld-van der Dussen blz. 492.
3-Lodwick blz. 297.
4-Cd. Busken-Huet., J.J. Cremer. Tweede Artikel.In Litteerarische fantasien en kritieken.
The Dutch Dickensian Volume XXV
1 5