Zomer 2005 rto. 53
The Dutch Dickensian Volume XXV
een auteur is met
banketbakkersgaven.
Hij blaakt voor al
wat goed en edel is,
doch discht dit goede
en edele in zulke
zoete vormen op, doet
er zoo veel suiker, zoo
veel vanille, zoo veel
oranjebloesemwater
bij, dat het eer naar
minder dan naar
meer smaakt. Men
zou zeggen: eene te
groote portie
roomtaart.
De literatuurgeschiedenis is echter niet bij deze
mening stil blijven staan. Anno 2005 blijkt men5
aan de Universiteit van Amsterdam een heel
andere mening over dit boek en de kwaliteiten van
de schrijver te hebben:
Buitengewoon onderschat is J.J. Cremer, die echt
heel interessant is. Dokter Helmond en zijne vrouw,
een arts die zich laat meeslepen door de seksualiteit
van zijn vrouw en zichzelf ten onder drijft; Anne
Rooze, over iemand die beschuldigd wordt van
kindermoord en preventief gevangen wordt gezet, en
het niet gedaan blijkt te hebben. Boeken over
stakingen, kinderarbeid, over de uitsluiting van
Joden - daar speelt zich veel meer in af dat je kunt
betrekken op de maatschappij van vandaag dan men
weet.
Mag de literatuurgeschiedenis haar mening over
Cremer hebben bijgesteld, de mening van de
sociaal/economisch historici is in de loop van de
tijd aardig consistent gebleven. Zij waarderen
Cremer vooral om zijn inzet voor de strijd tegen de
kinderarbeid en aandacht voor wat toen de
"Sociale Questie" werd genoemd. In het
standaardwerk voor sociaal economische
geschiedenis van Brugmans wordt Cremer om die
inzet positief beoordeeld. Het is aardig om te lezen
hoe deze economisch historicus zich, in zijn lof
over hem zelfs op het gladde ijs van de
literatuurgeschiedenis begeeft:
De eerste en de enige in onze periode (1813-1870),
die gepoogd heeft om door letterkundig werk de
maatschappelijke verhoudingen te beïnvloeden is
Jacob Jan Cremer geweest. Niet om zijn reeds
vroeger geciteerde werkje "Fabriekskinderen 1863"
nog minder om zijn openbare brief aan Z. Ex. den
minister van binnenlandse zaken 1870 (dat waren
pleitredes). Het was met zijn roman "Hanna de
Freule"(1873). Dat Cremer de sociale roman, die de
verhouding tussen ondernemers en patroons
beschreef in ons land introduceerde6.
"Fabriekskinderen" wordt regelmatig door de critici
genoemd als men de sociale kant van Cremer wil
toelichten. Toen het aan Thorbecke in zijn functie
van minister werd toegestuurd antwoordde deze
daarop dat een wettelijke regeling [van
kinderarbeid] ernstige overweging verdiende7. De
stijl en inhoud moet dus voor die tijd de nodige
overtuigingskracht hebben gehad.
Waarop baseren de literatuur-historici zich die
Cremer met Dickens vergelijken? (Overigens moet
ik er hier bij vermelden, dat die vergelijking in alle
gevallen in het voordeel van Dickens uitvalt). Ten
eerste wijzen zij op de opkomst van de sociale
roman in de West-Europese literatuur in de loop
van de negentiende eeuw. De ellende van de
paupers in de grote steden was hiervoor een
dankbaar onderwerp. Verwijzingen naar Dickens
zijn dan natuurlijk al gauw gemaakt. Is dat
misschien de reden, en was Cremer zich daarvan
bewust? Sanders is niet echt duidelijk in zijn
antwoord op deze vraag. Aan de ene kant zegt hij
dat Cremer weinig van andere auteurs las juist om
te voorkomen dat hij door hen beïnvloed zou
worden, maar ondertussen benadrukt hij dat er in
Cremer's boekenkast voornamelijk werk van
Dickens te vinden was8. Belezen tijdgenoten viel
het in ieder geval op dat "Dickens" in zijn romans
was terug te vinden en dat verklaart waarom men
zelfs zover ging hem de Nederlandse Dickens te
noemen. De Vooys9 verwijst er in een noot heel
duidelijk naar:
'In hem bezitten we een Dickens' zegt Aart Admiraal
(Nederland 1873II). En Hanna de Freule
vergelijkend met Hard Times: 'In sommige opzichten
kan het een vergelijking met Dickens' Hard Times
doorstaan, in enkele opzichten overtreft het dit
boek.' - Dat de tijdgenoten Cremer voor een groot
schrijver hielden, blijkt nog in 1881 uit de woorden
van H. de Veer (Mannen van Beteekenis): 'In de
Letterkunde onzer dagen zal zijn naam met groote
letters prijken.'
Dat Cremer bewust bezig was in de stijl van
Dickens te schrijven valt hier ook niet uit op te
maken. Overigens hebben beide onderzoekers
5-Mathijsen, Marita: Van Emants nooit gehoord. In de Groenen
Amsterdammer.
6-Brugmans blz. 211-212.
7-Brugmans blz. 236.
8-Sanders blz. 58
9-de Vooys, noot op blz. 152.
1 6