Zomer 2005 no. 53
The Dutch Dickensian Volume XXV
gevallene, die uit schaamte haar kind vermoordde,
de vrijheid ontneemt, Goddank, slechts zelden
heur leven? Ha! Voor die ongelukkige den kerker
en voor u de dartelste vrijheid; gij die boeleert met
den gouddorst en duizende kinders vermoordt,
zonder blozen vermoordt naar ziel en naar
ligchaam.
Neen! Ik zeg het u, de ure zal weldra slaan, waarin
men u kerkeren zal, ja kerkeren in de banden
eener zegenrijke wet!
Doorluchtige Vorst! Grootmagtige wetgevers in
den Staat! Ziet, daar valt de smeekbrief neêr voor
uwe voeten.
Nogmaals, ten laatste: de kranke stad en hare
zusters, zij snakken naar redding en artsenij. Gij
vraagt den boodschapper niet waar het kruid is te
vinden, het kruid dat hulpe kan geven. Gij weet
het wel: Daar ginder, aan gene zijde van den
Oceaan, daar bloeit en daar tiert het op Engelands
bodem; daar behoedt een schoone zegenrijke wet
die arme, arme fabriekskinderen voor den
ellendigen toestand, waarin zij hier verkeeren.
Daar zijn hunne werk-uren minder in aantal; daar
gaan ze ter schole en worden ze onderwezen, drie,
ja vijf uren per dag. En de onderwezen kinderen
worden bekwame werklieden, en de nijverheid, zij
bloeit er; en ik bid u, waarom zouden wij bij onze
overzeesche naburen, ja zelfs bij het grootste deel
ook der minder ontwikkelde Staten van Europa
ten achter staan? Maar wat spreek ik van artsenij
te zoeken in den vreemde; uwe wijsheid zal het
weten te vinden op eigen bodem, naar eigen
behoefte. Neen, ik vraag u niets meer dan eene
wet in het belang dier ongelukkigen. Het tafreel,
dat ik schetste van den edelen knaap met het
jongske aan zijne zijde, het was in een kunstlicht
geplaatst. Dat beeld zou een uitzondering kunnen
zijn; een toekomst voor die armen kan het niet
worden. Die minvermogende kinderen, ze moeten
werken en zij zullen en kunnen het indien gij u
hunner ontfermt: ja ze zullen meer doen dan nu,
immers nu zijn ze verlamd en ontzenuwd, en de
ervaring heeft elders geleerd, dat te veelvuldige
arbeid der industrie nadeelig wordt, terwijl
meerdere rust en onderwijs voor die kleinen haar
krachtig verheft.
O, Doorluchtige Vorst! En Grootmagtige wetgevers
in den Staat! Gelooft ze niet de valsche
boodschappers, indien ze komen mogten, die u
zouden verhalen, dat de hulpe, die wij van u
afsmeeken, een onnoodige is. - Zij zouden liegen!
Maar neen, komen zullen ze niet; want ik zeg u:
Zij, zij zouden metterdaad de ellendigen zijn, die
de schoone vrouw tot ontucht en kindermoord
verleidden. Die boodschappers, ja, ze zouden
verbleeken, indien gij hen krachtig betichttet dat
zij dus inderdaad de moordenaars onzer arme
fabriekskinderen zijn. Neen, daar zal er geen
komen, die u driest in het aangezigt zal werpen
dat daar geen moord geschiedt in den vollen zin
des woords.
Ik bid u, laat mij begaan met hem die het wagen
zou durven; ik vraag hem dan zacht: Zeg,
ongelukkige, hebt gij dan dat eene kamertje
vergeten, het kamertje met de reinigings-machine
van het ruwe katoen, waarbij het kind in slechts
luttele jaren zijn rampzalig leven der win - 't klinke
zachter - der sleurzucht ten offer brengt? Zie - zie,
dan verbleekt hij en sluipt hij weg.
Maar ik weet het, daar zullen, daar kunnen geen
boodschappers komen, om tegen mijne zending te
getuigen. Hoor maar, hoor! De arme stad zij kermt
te luide en steent van de pijn.
Doorluchtige Vorst! Edele en Grootmagtige
wetgevers in den Staat! Ziet: aan uwe en mijne
kleederen, waaraan de handjes dier kleinen
werkten, kleven droppelen bloeds; je de droppelen
bloeds der arme in Nederland vermoorde fabrieks
kinderen. O! toeft dan geen oogenblik langer,
zendt de hulpe die Gij gebieden kunt; dat heeft
haast, groote haast. Doet de stad herrijzen uit
haren nood, en hare zusteren met haar; en dan,
dan zal er een stemme suizen door uwe zielen:
Wél u, dat gij heb zaamgewerkt - niet tot leniging,
maar ter voorkoming van ellende en jammer; wél
u, dat gij der Nederlandsche Nijverheid een
schoonere toekomst hebt gewaarborgd; en wél u,
wél u bovenal, dat Gij die armen daar ginder - en
nu zonder geld - naar ziel en ligchaam gered en
WAARLIJK HEBT LIEFGEHAD.
's-Gravenhage, 23 Febr. 1863.
Ingezonden door Annemarie Bouter
(annemarie.bouter@pi.net)
HTML: Marc van Oostendorp, voor het Project
Laurens Jz. Coster
2
7