Lente 2006 no. 56 IKiiilllil^ WÊÊÈM m m van de uiterste eenvoudigheid. Aan de buitenkant is geen enkele versiering aangebracht. Z'n woning is een opgekalfaterde boot. Maar waar hij is, daar is een huis, een thuis voor wie het niet hebben. Voor het verlorene brandt daar altijd een lamp en blijft de deur ongesloten. Als een goede herder trekt hij rond om het verloren schaap te zoeken, totdat hij hetzelve vindt. Hij heeft macht ontvangen zonden te vergeven en treurigen te troosten. Er is niemand die op deze zeeman niet de schaduw van Christus ziet vallen. En toch is Mr. Peggotty de meest natuurlijke figuur uit het boek. Hij is als uit het marmer van het Engelse volksmateriaal gehouwen."12 Overigens: in de bijdrage "Binnen de pinkstercirkel" noemt Noordmans de Peggotty's, zuster en broer, prachtige voorbeelden van het dienen in bijbelse zin13. Opvallend is, dat Noordmans woorden als 'gestalten' en 'figuren' in de mond neemt. In het artikel "De Zwitserse theologie" zegt hij, dat de personen bij Dickens geen karakters in de gewone betekenis van de romanliteratuur zijn: "Het zijn meestal typen van een bepaald soort."14 Zo neemt 'de zedelijke voorgrond' in David Copperfield bijna het gehele gezichtsveld in, maar achter de hoofdpersoon van het werk ziet men naar zijn mening steeds 'iets van zijn schaduw in de eeuwigheid'. Overigens: anders dan bij Dostojewski zijn de karakters naar Noordmans' mening bij Dickens niet dubbel15. Ze zijn bij hem zondaar of heilige. Een voorbeeld van het eerste: 'de figuur (weer die aanduiding!) Scrooge' uit A Christmas Carol, die Noordmans 'een ingedroogde geest, wien ook het Kind in de kribbe, de laatste vreugde van de Engelsman, koud laat' noemt16. Bij Dostojewski zijn de karakters daarentegen zondaar en heilige tegelijk zijn. Bij laatstgenoemde hebben de scheppingen 'veel dieper wortel'. Aan het einde van "Iets over Dickens" gaat Noordmans in op de passage waarin Em'ly's zielenstrijd wordt beschreven voor haar vlucht, wanneer David haar schim in een donker vertrek meent te zien17. Noordmans spreekt dan over de duisternis, 'waarin een mensenziel worstelt en die niet meer van deze wereld is en daarom niet beschreven kan worden'. In die duisternis is volgens hem een heiligdom aangewezen. Het gaat dan om 'de donkerheid, waarin Christus is ingegaan om verzoening te doen achter het voorhangsel van het Heilige der Heiligen'. Het heeft voor hem dus alles te maken met wat in dogmatische terminologie 'de nederdaling ter helle' heet'8! Ik kom terug op 'de eenvoud van het gereformeerde leven': Dr. A. van der Kooi, docente dogmatiek aan de Theologische Universiteit Kampen, stelt, dat Noordmans in "Iets over Dickens" een treffende tekening van de christelijke levenshouding biedt19' Die leidt hij niet af uit existentialistische overwegingen (a la Dr. H. Kraemer) of uit beginselen (a la Dr. A. Kuyper en Dr. K. Schilder). "Het dogma blijft ten opzichte van de existentie vooropgaan. Dat blijkt onder meer uit wat ik zojuist over 'de nederdaling ter helle' doorgaf Noordmans heeft verschillende positieve reacties op "Iets over Dickens" ontvangen. In een brief van 18 oktober 1935 aan de auteur noemt Mr. A. de Graaf, inspecteur van de Centraal-Bond van Christelijk-Philantropische Inrichtingen in Nederland, het stuk 'onvergetelijk'20. In een brief van 10 januari 1947 dringt Dr. K.H. Miskotte, kerkelijk hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden, op uitgave van een bundel essays van Noordmans aan2i. Daarin zou ook de bijdrage over Dickens opgenomen moeten worden. Noordmans heeft daarover contact gehad met Uitgeversmaatschappij Holland22. En wel met het oog op een andere bundel dan Geestelijke Perspectieven, die in 1930 was verschenen23, en Zoeklichten, die in 1949 zou verschijnen24. Een bundel met "Iets over Dickens" zou evenwel nooit uitkomen. Geen wonder dan ook, dat Miskotte het stuk in Zoeklichten mist, zo blijkt uit een brief van 26 november 1949 aan Noordmans25. Dr. H. W. de Knifff, emeritus kerkelijk hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, laat weten, dat Noordmans Dickens verdedigt op een wijze waar, naar hij vermoedt, in de literatuurwetenschap niemand op gekomen is en ook wel niet op komen zal, namelijk dat Dickens zodanig over het werkelijke leven schrijft, dat hij het aflegt tegenover God, zoals Noordmans zegt: "Dickens kan tegen de Schepper zelf niet op. (V. W. dl. 4, p. 475)"26 Neerlandica Gerda van de Haar stelt: "Literair gezien, staat hij in een interpretatieve traditie

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 2006 | | pagina 17