steeds vriendschappelijke relaties met hem onderhouden zou hebben. 1000 ton paardenmest per dag werd er in London geproduceerd, aldus Mayhew. En dat moest afgevoerd worden. Daar was een heel apparaat mee in de weer van grote en kleine aannemers tot straatvegers toe, die met kar renvrachten het straatafval afvoerden. Er ging veel geld in om want alles, ook het afval had waarde. Mayhew begrootte het totaal bedrag dat gemoeid was met de afval industrie bij benadering op £150.000 met een netto winst van£75.ooo, een niet onaanzienlijke som. De oude Harmon kon dus inderdaad puissant rijk worden met zijn bergen straatvuil: de Dust- Mounts. Mayhew geeft in zijn beroemde studie: London Labour and the London Poor, een zeer gedetailleerd beeld van het Londense straatleven rond i860. Al die nu vergeten beroepen als ballade verkopers, aardappel venters, modderzevers, crossing-sweepers, poppenogen makers, etc. etc. worden uitge breid toegelicht in hun werk en levensomstan digheden. Een van de vier delen is gewijd aan het oudste beroep en naast de geschiedenis van oudheid tot i860 wordt het Londense prostitutiedom uitvoerig beschreven. De weg, de baan, die veel meisjes vanuit het platteland via hun dienstje of wat dan ook om maar iets te verdienen maar al te vaak opgingen. Naar Haymarket ging je niet voor hooi maar om een hoer te vinden. De grens tussen eerzame arbeidster en hoer was voor Lizzie Hexam dan ook maar een hele kleine. Eenmaal voor hoe korte tijd ook met Eugene Wrayburn op stap of op kamers, als maintenée, en ze was maatschappelijk afge schreven ook door haar 'eigen' sociale stra tum. Via de personages van Bradley Headstone en Charley Hexam brengt CD de Ragged Schools en de opleiding tot onderwijzer ten tonele. Heel erg gecharmeerd is CD er niet van. Getuige de ridiculisering van dat type school in hoofdstuk I van Book 2: Its atmosphere was oppressive and disagree able; it was crowded, noisy and confusing; half the pupils dropped asleep; the other half kept them in either condition by maintaining a droning noise,.." Iets verderop legt CD een link naar het beroep van een aantal jonge vrouwen: "But all the place was pervaded by a grimly ludicrous pretence that every pupil was child ish and innocent. This pretence, much favoured by the lady-visitors, led to the ghastliest absurdities. Young women, old in the vices and worst life, were expected to pro fess themselves enthralled by the good child's book: The Adventures of Little Margery,.." Ook in OMF verwerkt CD autobiografische elementen, sommige koddig maar de meeste stemmen tot nadenken en weinig vrolijke gedachten. Koddig is de verwijzing naar de Ladies' School die ooit door z'n moeder bedacht werd om het huishoudgeld van het toen bijna failliete gezin van z'n vader Jon Dickens wat bij te spijkeren. In hoofdstuk IV wordt door een schuldeiser van de familie Wilfer een koperen plaat met de tekst "Ladies'School" opgeëist omdat ze hem, de schuldeiser, nog niet betaald hebben en er toch nooit iemand op de aankondiging in zal gaan. Meer tot nadenken stemt de wijze hoe CD de relatie tussen Eugene Wrayburn en z'n vader schetst. Eugene Wrayburn, hoewel hij advo caat is, doet eigenlijk niets en krijgt van z'n vader een kleine toelage als ondersteuning van een eigen inkomen waar Eugene niet toe in staat lijkt. Heeft CD hier z'n visie weergegeven hoe hij naar de maatschappelijke positie, of liever gebrek daaraan, van z'n zoons keek? Ook de vader/dochter relatie komt met grote regelmaat aan de orde. Bella Wilfer, die min of meer verborgen voor haar moeder, een innige relatie met haar vader onderhoudt. Zoals gewoonlijk is de dochter, of het nu om Lizzie of Bella gaat, niet alleen aardig maar volko men toegewijd aan de respectievelijke vader. De relatie vader/dochter wordt steeds vanuit de dochter sterk positief ingevuld met een vanuit het gezichtspunt van de op zichzelf gerichte vader) benijdenswaardige opoffe ringsgezindheid richting vader, wishful thin- 26 Maatschappelijke context: London rond 1865: OMF: autobiografische elementen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 2006 | | pagina 26