ontspannen plots in losser trekken
terwijl zich rond de stuurse bekken
een soortement van glimlach plooit.
In onverstaanbare gesprekken
worden dan praatjes rondgestrooid
die ij dele verwachting wekken.
Totdat de goden, als het dooit,
de hoop der dwaze halzen nekken.
Nee, de Elfstedentocht komt nooit!
Driek van Wissen
uit: De Tweede Ronde, jrg. 2, no. 3, Amsterdam 1981
EEN KORTE TERUGBLIK
door Kees Klok
In december 2006 bestond onze
Haarlem Branch 50 jaar, een gebeurte
nis die uitgebreid werd gememoreerd
op de laatste Kerstbijeenkomst, hoewel
het heugelijke feit al eerder in wat intie
mere kring was gevierd in het histori
sche Kraantje Lek. Als gebruikelijk met
Kerst kwamen we bijeen in Trou Moet
Blij eken, waar we onder meer werden
vergast op een inspirerende rede door
Gerald Dickens, de president van de
Fellowship. Voor een verder verslag van
deze bijeenkomst verwijs ik naar dat
van onze onvolprezen secretaris.
In de weken na de bijeenkomst werd
mijn tijd grotendeels in beslaggenomen door
het overlijden van mijn moeder en de nasleep
daarvan en door een aantal letterkundige
beslommeringen die er hier verder niet toe
doen, maar die binnen afzienbare tijd onder
meer zullen resulteren in een boek met verta
lingen uit het werk van de Schotse dichter
John Burnside. Uiteindelijk keerde de rust
weer enigszins terug in onze Dordtse residen
tie en kon ik mijn gedachten nog eens over
vijftig jaar Haarlem Branche laten gaan. Ik
heb die vijftig jaar uiteraard maar gedeeltelijk
meegemaakt. Mijn toetreding hult zich enigs
zins in nevelen, maar hec moet een jaar of 35
geleden zijn geweest. Ik kan mij de datum niet
meer herinneren. Mijn eerste dagboeknotitie
die bewaard is gebleven, is van 26 augustus
1975, de dag van de grote binnenschipperssta
king, waardoor de Oude Maas bij Dordrecht
door een indrukwekkende blokkade van rijna
ken werd versperd, maar dit terzijde. Ik herin
ner mij nog wel dat ik toelatingsexamen deed
in het etablissement Rusthoek in Haarlem
(waarom komen we daar zelden of nooit meer
bijeen?), ten overstaande van de heren Marius
en Jo Beek, die de kandidaten 'aan de tand'
plachten te voelen, iets wat bij hen als tand
arts wel in goede handen was. Toen ik zenuw
achtig arriveerde, in het gezelschap van de
heer Waaifoort, die mij bij de Haarlem Branch
introduceerde, zat er een dame, klein van
gestalte en scherp van geest, bij de deur, die
de namen van alle aanwezigen nauwgezet
registreerde in een schrift. Zij werd door
iedereen met veel ontzag behandeld. Terecht,
zij bleek Louise Overbeek te zijn, de enige in
Nederland die alles, zo werd mij als een soort
waarschuwing ingefluisterd, werkelijk alles
van Dickens wist. Aan het einde van de bijeen
komst reisden Louise en Gilles Overbeek een
stuk met de trein met ons mee, ik meen tot
Den Haag. Tijdens het gesprek dat we toen
hadden werd ik volledig overtuigd van de
juistheid van voornoemde bewering. Had zij
nog geleefd, dan zou zij mij ongetwijfeld tot op
de minuut datum en tijd van mijn toetreding
hebben kunnen mededelen. Zelf houd ik het
maar op ergens in het voorjaar van 1972.
Dordrecht was toen nog niet de brui
sende, kosmopolitische stad van nu. Het was,
zoals Adriaan Morriën eens heeft geschreven,
19