Winter 2007 no.62
daar samen een bewonderenswaardig schouw
spel.
William, de gevangene, beweegt zich
neerbuigend beleefd, en is zich goedertieren
bewust dat hij door zijn jarenlange gevangen
schap een eerbiedwaardige positie heeft ver
worven als Father of the Marshalsea. Hij heeft
die middag enkele bezoeken ontvangen van
nieuwe schuldgevangenen, en ook enkele shil
lings geïnd als blijk van respect voor zijn staat
van dienst binnen de gevangenismuren. Hij
loopt daar heel ontspannen, terwijl hij zich
verkwikt met het roken van een sigaar. Hij is
niet trots op zijn verhevenheid boven zijn
broer maar eerder goedgunstig verdraagzaam
voor de arme stakker met wiens zwakheden
hij geduld heeft.
Daarnaast loopt Frederick, de vrije
man, verwelkt en voorovergebogen, in een
sloffende gang naast zijn broer, met flauwe
ogen en bevende handen. Soms staat hij even
stil om een spaarzaam snuifje te nemen uit
een blauw papiertje. Onderdanig neemt hij
zijn broer William als zijn beschermheer aan,
zoals hij eigenlijk gewend is alle dingen aan te
nemen in de doolhof van de wereld waarin hij
zich verdwaald voelt.
William beantwoordt de groeten van
voorbijgangers op de binnenplaats met een
minzaam knikje en soms door goedgunstig
zijn hoed even af te nemen. Hij toont zich
vriendelijk bezorgd dat Frederick niet tegen
andere mensen oploopt of tegen muur of
pompslinger geduwd wordt. Regelmatig
maant hij zijn broer, dat hij zich wat moet
opbeuren, terwijl hij voorbijgangers aankijkt
met een blik die zeggen wil: "Inderdaad, een
suffig oud man, maar hij is mijn broer mijn
heer, mijn broer, en de band van de natuur is
sterk". Frederick is moe en wil gaan slapen en
William, als broederlijke leidsman en raadge
ver, vraagt hem bezorgd: "Ontzie jij jezelf wel
genoeg? Leef je wel zo regelmatig als - als ik
dat mag zeggen - ik zelf doe?" En met zacht
moedig dringende wijsheid voegt hij daar aan
toe: "Ik vraag me af of je wel genoeg in de bui
tenlucht komt en voldoende beweging neemt
Frederick. Hier is de binnenplaats altijd tot je
dienst. Waarom maak je daar niet vaker
gebruik van om je wat te vertreden?" De goede
Frederick slaakt daarop een hulpeloze zucht
en William vervolgt: "Ik kan jou tot voorbeeld
strekken. Ik heb mij regelmaat eigen gemaakt.
Op zekere vaste uren van de dag zul jij mij op
de wandelplaats vinden, op mijn kamer, in het
kantoor om de courant te lezen, te ontvangen
of te eter. Frederick zucht weer en zijn broer
legt hem dan vriendelijk berispend een hand
op de schouder, vriendelijk omdat het zo'n
suffe arme slokker is, en zegt: "Ik wou dat ik je
wat kon opbeuren want dat heb je wel nodig."
"Dat is wel waar", antwoordt de muzikant,
"maar ik ben nu eenmaal niet wat jij bent" en
William in zijn grootmoedigheid gaat daar
verder niet op in.
Het is sluitingstijd en William laat zijn
broer uit. Ook andere schuldgevangenen laten
hun bezoek uit en zij werpen een schielijke,
gretige blik naar buiten, steeds als Chivery, de
cipier, de poort even opent naar de lokkende
vrijheid daarbuiten. Maar William toont zich
één en al beminnelijke bezorgdheid over zijn
broer die de boze buitenwereld wordt in
gestuurd. "Wees zo goed even de poortdeur
open te houden Chivery", vraagt William aan
de cipier, "zodat ik kan zien of hij goed de
gang door en de trap af komt." En tegen zijn
broer: "Pas maar op Frederick, wees voorzich
tig op de traptreden. Het bevalt mij waarlijk
niet", mompelt hij vervolgens, "dat hij alleen
rondzwerft; hij zou zich daar buiten zo licht
laten overrijden." En tot de ommestaande
medegevangenen uit hij zijn zorg dat zijn
broeder wel te beklagen is, omdat hij niet vei
lig achter slot en grendel zit.
Tenslotte. Wat vindt hier een prachtige omke
ring plaats. William, die zijn broer goedmoe
dig de binnenplaats aanbiedt waar hij altijd
kan komen om zich in de buitenlucht wat te
vertreden, die over de regelmaat spreekt die
hij in de Marshalsea geleerd heeft en die ook
voor Frederick zo heilzaam zou kunnen zijn,
en die hoofdschuddend zijn broer prijs geeft
aan de boze buitenwereld, terwijl hij zelf veilig
zit opgeborgen achter slot en grendel. Daar
kun je tenminste niet worden overreden. Deze
stijlfiguur staat bekend als de "renversement
total" of in het Engels als "the reversing of the
gaze", de ommekeer van kijkrichting. Dat is
een manier om een schijnbare tegenstelling te
ontmaskeren en in haar tegendeel om te
The Dutch Dickensian Volume XXVII
12