156 gaat: "The child walked with more difficulty than she had led her companion to expect, for the pains that racked her joints were of no common severity, and every exertion increased them.". Daar het verhaal zich in het heden afspeelt kun je vast stellen dat Nell inmiddels op weg is naar haar vijftiende verjaardag. In dat licht kan de opmerking van grootvader goed begrepen worden: and laying her head upon his arm, patted her cheek, with his hand, and muttered that she grew stronger every day, and would be a woman, soon." In overdrachtelijke zin: het meisje sterft voordat de vrouw opstaat. Het einde van Nell wordt aangekondigd in de scene waarin de oude sexton, de doodgraver, haar de put in de crypte laat zien. De put met zijn verhalen uit een ver verleden, nu zonder water dus zonder leven als symbool van haar graf. De Mythe. Chesterton: "There is a great difference between Dickens thinking about the tears of his characters and Dickens thinking about the tears of his audience." Daar zou aan toegevoegd kunnen worden: "and the tears of Dickens himself." Bij het lezen over de dood van Nell zouden hele volksstammen tranen geplengd hebben, zo wil de mythe. Door de schrijvers van de Pilgrim Edition, The Letters of Charles Dickens, wordt in het voorwoord van Volume Two, 1969, uitvoerig stil gestaan bij deze mythe. Volgens Madeline House, Graham Storey en Kathleen Tillotson berust het volksverdriet op een fabeltje min of meer in het leven geroepen door Kitton in zijn biografie over Dickens en vervolgens door anderen uitgebreid en overgenomen. Natuurlijk zal hij opnieuw de dood van Mary beleefd hebben toen hij over de dode Nell schreef. Of hij riep die gebeurtenis op om vanuit zijn eigen geheugen die scene op papier te krijgen. Dat het schrijven over de dode Nell hem raakte blijkt uit een brief aan Forster van begin januari 1841: "old wounds bleed afresh when I only think of the way of doing it..". Voor de lezers uit die tijd was Nell wel een hoofdpersoon maar de aandacht geen veeleer uit naar de humoristische scenes en de andere hoofdrol spelers. De uitgeschreven tekst van OCS is helemaal bewaard gebleven die zou nu natuurlijk op eventuele tranen van Dickens himself onderzocht kunnen worden. Overigens was Dickens in 1839-1840 druk in de weer met van alles en nog wat. Uit de brieven die hij in die tijd schreef blijkt nergens dat hij nu bijzonder Teed'onder de stervenszieke Nell. Over de wijze hoe Dickens stond ten opzichte van rouw en de verwerking daarvan kan gelezen worden in een brief die hij in 27 november 1840, schreef aan Maclise: "My dear Mac, Perhaps you haven't heard that poor Macreadys have suddenly lost little Joan- the night before last, it wasand that little Henry is

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 2009 | | pagina 48