25
patente kerel") en "gepatenteerd", want in Dickens' tijd was zelfs de dood als het
ware gepatenteerd! Waar het vooral om gaat is dat dat ene zinnetje die Sowerberry
zo perfect karakteriseert. Voor deze begrafenisondernemer is alle vlees als
snuiftabak.
Met een paar pennestreken zet Dickens veel van zijn personages zo neer. De
Veneerings, in zijn laatste voltooide roman, Our Mutual Friend (Boek 1, Hoofdstuk
2), zijn nouveaux riches. Alles aan hun is splinternieuw: de buurt waarin ze wonen,
hun huis, hun meubeltjes, hun vrienden, hun bedienden, hun tafelzilver, hun rijtuig,
hun paarden, hun schilderijen, zelfs hun huwelijk was zo nieuw als wettelijk te
verenigen was met het hebben van een spiksplinternieuwe baby, èn, zo besluit de
verteller zijn beschrijving van deze nieuwlichters, "if they had set up a great
grandfather, he would have come home in matting from the Pantechnicon, without a
scratch upon him, French polished to the crown of his head". In Our Mutual Friend
is het cynisme van de auteur trouwens onovertroffen. Eén personage, Silas Wegg,
verpandt letterlijk zijn been aan een preparateur met de ironische naam Mr Venus.
En dan Sally Brass, uitzonderlijk werkzaam als vrouwelijke klerk op het
advocatenkantoor van haar even doortrapte broer in dat andere meesterwerk van
Dickens, het vroegere The Old Curiosity Shop. Over haar wordt vermeld (Hoofdstuk
36) dat zij als klein meisje reeds deurwaardertje speelde en beslag liet leggen op het
meubilair in haar poppenhuis! Je moet er maar opkomen. Op deze opmerkelijke
dame kom ik nog uitvoeriger terug.
Dat hiertegenover bij Dickens ook talloze voorbeelden gezet kunnen worden van
sentimentele clichés (hij schreef nu eenmaal voor een breed publiek in een laat-
romantische tijdgeest) vermeld ik hier alleen nog even voor de volledigheid. Een
volstrekt willekeurig voorbeeld, uit het 57e hoofdstuk van Dombey and Son:
"Florence [Dombeys veronachtzaamde dochtertje, nu getrouwd met "jeune premier"
Walter Gay, en hier met hem bij het graf van haar jong gestorven broertje] lifts her
eyes, so bright with tears, to his kind face; and clasps her disengaged hand on that
other modest little hand which clasps his arm". Op zich vreselijk tenenkrommend
voor de meeste moderne lezers, maar Dickens is ook een meester in het afwisselen
van een lach en een traan: reken maar dat er een onmiddellijke grappige context is
van een stoffig kostersvrouwtje, van de pronte Miss Nipper, de dwaze maar goeiige
Mr Toots, en natuurlijk Captain Cuttle die met één armzwaai zijn hele kapitaal,
bestaande uit een horloge, een suikertang en wat theelepels, heeft overgemaakt aan
het armlastige jonge stel. Net als de humor komt ook het sentiment bij Dickens in
vele gedaanten, en vaak komen ze ook nog door één deur.
Dickens is vooral een meester in het beschrijven van personages, niet alleen van
memorabele hoofdpersonen als Mr Pickwick, Sam Weller en Mrs Bardell, Bill
Sykes, Nancy en die honderden anderen, maar ook van zijn talloze secundaire en
zelfs tertiaire personages. In Hoofdstuk 4 van wat mogelijk zijn meest humoristische
roman genoemd kan worden, Martin Chuzzlewit, beschrijft hij een ten huize van Mr
Pecksniff georganiseerde familiebijeenkomst. Eén van de aanwezigen is een
achterneef van de oude Martin Chuzzlewit. Hij is "very dark and very hairy, and
apparently born for no particular purpose but to save looking-glasses the trouble of
reflecting more than just the first idea and sketchy notion of a face, which had never
been carried out." Dit is bijna postmoderne metafictie! Van deze achterneef horen