27 gaat; en dan vooral dat "casual": niet elke spleet of kier, maar één die slechts terloops of achteloos door haar wordt opgemerkt. En dan nog even terug naar dat ze dikwijls was opgemerkt ("had been frequently seen")heeft geen van die frequente toeschouwers dan ooit ingegrepen? Was hier sprake van verbazing, van desinteresse, of zelfs van leedvermaak? Of was er maar één observant, die haar vaak zo zag handelen maar haar toch maar haar gang liet gaan? Nooit zullen we het weten. Wat haar dan tenslotte tóch helemaal tot een individu, een persoonlijkheid maakt, dat zijn die bijna willekeurige details aan het eind: dat schort, die verbanden om haar polsen (ze zal arthritis of reuma hebben gehad!), die muts, en vooral dat: "She was on all occasions chary of opening the street-door, and ardent to shut it again." "Chary" is "karig", dat wil zeggen op een zuinige manier voorzichtig, en "ardent" is dus tóch vurig, in haar ijver althans om zich van de wereld af te sluiten! En het is toch alsof we alleen maar goed hoeven op te letten om zo'n "ancient female" in onze eigen omgeving te herkennen. Voor de verhaallijn is een passage als deze natuurlijk totaal overbodig; het houdt het verhaal alleen maar op. En dat geldt voor menige zo niet voor elke beschrijvende episode. Oppervlakkige lezers lezen er haastig overheen of slaan ze over. Maar zelfs de aandachtige lezer heeft in het algemeen geen neiging om aan dit soort vertragende, bijna filologische tekstanalyse te doen; er is gewoonweg de tijd niet voor. Toch wordt wel duidelijk wat we zouden missen als Dickens, of een moderne bewerker of vertaler, deze alinea over "Tamaroo" maar gewoon weg zou laten. En dat geldt ook voor de volgende voorbeelden, en voor honderden en honderden andere die er voor in de plaats zouden kunnen komen. Old Nandy Mijn tweede langere voorbeeld betreft de eerste drie alinea's van Boek 1, Hoofdstuk 31, uit Little Don-it. De passage begint met een reeks algemeenheden: "Anybody may pass, any day, in the thronged thoroughfares of the metropolis, some meagre, wrinkled, yellow old man (who might be supposed to have dropped from the stars, if there were any star in the Heavens dull enough to be suspected of casting off so feeble a spark), creeping along with a scared air, as though bewildered and a little frightened by the noise and bustle." Die bijzin tussen haakjes is niet alleen maar grappig vergezocht. Als we eenmaal door hebben over wat voor mensen Dickens het hier heeft, namelijk de door de grote massa geminachte "paupers", mensen van alle leeftijden voor wie niet door familie kon worden gezorgd en die van zichzelf niet in hun levensonderhoud konden voorzien, dan begrijpen we dat dit vooral satirisch is bedoeld. Tja, waar komen die paupers eigenlijk vandaan? Voor veel mensen uit de gegoede burgerij van toen leken ze inderdaad wel uit de lucht gevallen, maar Dickens wist wel beter. Ze waren het resultaat van inhumane sociale wetgeving (met name de Armenwet van 1834), die op haar beurt weer voortvloeide uit de ideologie van een liberale laissez-faire maatschappij. En er zijn duizenden van die oude mannetjes. De eerste alinea is bijna statistisch opgezet. Door middel van droge herhalingen met subtiele varianten hamert Dickens het er in: deze "yellow old man", "old man", "little old man", "less old man", enzovoort, is er één uit een "long unfinished line of many old men".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 2010 | | pagina 29