110 niettemin spreekt uit dit citaat een gangbare gedachte die leeft onder velen, ook onder Dickensians. De moderne kerstbeleving of kerst zoals wij dat vandaag kennen zou vrijwel uit het niets in leven zijn geroepen door de teksten van Dickens. Die gedachte wordt versterkt door Dickens' tijdgenoot Thackeray die schreef dat A Christmas Carol: "occasioned immense hospitality throughout England; was the means of lighting up hundreds of kind fires at Christmas-time; caused a wonderful outpouring of Christmas good feeling; of Christmas punch-brewing; an awful slaughter of Christmas turkeys; and roasting and basting of Christmas beef' Works 13: 292, aangehaald in Parker 2005: 17). Dat wekt de indruk dat hier iets heel nieuws gebeurde. Eén van de eersten die Dickens de uitvinder noemde van de moderne kerstviering is F.G.Kitton, een "founding-father" van de Dickens studies. Hij schreef in 1903 in het tijdschrift V.V. een artikel onder de titel "The Man Who 'Invented' Christmas" en met die man bedoelde hij Dickens. Het werkwoord 'invented' staat weliswaar nog tussen komma's, alsof de auteur nog een beetje met dit idee speelde, maar zijn artikel maakte veel indruk. Al eerder waren enkele schrijvers begonnen de gedachte te lanceren dat de kerstviering in Engeland het resultaat zou zijn van Dickens' kerstverhalen en in 1906 drong dat geluid ook door in The Dickensian. Dat was met het artikel van een andere Dickensian, J.W.T.Ley, onder de titel "The Apostle of Christmas" Dickensian 2, 1906 pp. 324-26). The Dickensian was het jaar er voor begonnen te verschijnen. De vraag of Dickens onze huidige kerstviering wel of niet heeft uitgevonden dient natuurlijk geen enkel nuttig doel. De vraag heeft, zoals dat in het wetenschappelijk jargon heet, geen maatschappelijke relevantie. Juist daarom is zij bij uitstek geschikt om door ons als Dickensians te worden besproken en bestudeerd. Maatschappelijke behoeften zijn immers onderworpen aan de grillen van de tijd, terwijl het bewonderend genieten van het werk van Dickens aanspraak mag maken op eeuwigheidswaarde. Ik voel mij dan ook op geen enkele wijze gehinderd het vervolg van dit artikel te wijden aan juist die vraag. Daarbij maak ik in hoofdzaak gebruik van twee publicaties. Allereerst het boek van David Parker, van 1978-1999 curator van het Charles Dickens Museum Doughty Street 48, London. In zijn boek, dat als titel heeft Christmas and Charles Dickens (2005), zet hij kritische kanttekeningen bij de opvatting van Dickens als uitvinder. Het andere boek is van Les Standiford, een Amerikaanse schrijver die directeur is van het "Creative Writing Program at Florida International University". De titel van zijn boek is ontleend aan Kitton: The Man Who Invented Christmas (maar zonder de komma's) en de ondertitel klinkt als een creatief schrij(programma: How Charles Dickens's A Christmas Carol rescued his career and revived our holiday spirits (2008). Het boek van Parker is vooral degelijk maar leest ook boeiend. Het werk van Standiford is vooral onderhoudend, maar is ook gebaseerd op grondige studie. Zij lijken in htm opvattingen radicaal te verschillen, maar bij nadere beschouwing vallen die verschillen mee.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 2010 | | pagina 16