98 Geachte lezer, In het vorig nummer werd U beloofd dat er in dit nummer veel aandacht aan de hagio- biografieën van Charles Dickens gegeven zou worden. Het is iets anders gegaan dan de redactie voor ogen stond. Het onderwerp was te groot om in korte tijd helemaal door te nemen en vervolgens tot een gewogen afronding te komen. Volgens zijn biograaf John Forster wilde Dickens eigenlijk uitsluitend en alleen door zijn werken herdacht worden. Interessant is de discussie waar zijn brieven geplaatst dienen te worden. Onmiskenbaar zijn ze van zijn hand, hij zelf hoopte dat iedereen er mee om zou gaan als hij zelf: iedere brief verbranden! En nu anno 2010 beschikken wij wellicht over twee derde van al zijn brieven en daardoor hebben wij meer directe informatie dan enig iemand uit de tijd van zijn leven of kort daarna. Natuurlijk wat hij schreef, wat hij ons vertelde in zijn romans, verhalen, journalistiek en toespraken is uiteraard het belangrijkste. Maar dat alles, ook zijn romans, is niet geschreven in een vacuüm. Zo is het eenvoudig vast te stellen door lezing van zijn journalistieke pennenvruchten uit bijvoorbeeld Household Words dat er een relatie te leggen is tussen bijvoorbeeld Bleak House en dat werk. Maakt dat Bleak House tot een betere roman dan het al is? Deze retorische vraag kan eenvoudig met 'nee' beantwoord worden. Wèl wordt het schepping proces daar door inzichtelijk omdat niet slechts het 'wat' maar ook het 'hoe' zichtbaar wordt. Dickens was kind van zijn tijd en ook behoorde hij tot een bepaalde maatschappelijke groep. Daar schreef hij voor en maakte daar deel van uit, logisch dat hij, als schrijver voor een zo groot mogelijk publiek, zich hield aan de mores van die groep. In die zin was hij geen avant-gardist. Wat de wisselwerking was tussen die mores en Dickens is zichtbaar in zijn werken. Zo hield hij in zijn journalistieke geschriften veel minder rekening met eventuele gevoeligheden die zijn lezers zouden kunnen hebben over bepaalde onderwerpen dan in zijn romans. Ten tijde van het schrijven van David Copperfteld, waarin voor de tijdgenoten duidelijk herkenbaar prostitutie voorkomt, weergegeven in de persoon van Martha schrijft hij een stuk in The Examiner 22-4-1848 over het thema Ignorence and Crime. Dickens stelt daarin het navolgende vast: Female servants are greatly tempted into theft. Ill-paid milliners and dressmakers would seem to lapse the most into such offences as may be supposed to arise from, or to lead to, prostitution." Of Dickens zaken bij de naam noemde hing gewoon af van het gegeven voor welk publiek hij iets schreef. Voor het grote publiek, dat wil zeggen de middenklassen, dus terughoudend. Voor een kleiner, selecter wellicht intellectueler publiek: zonder terughouding. Maar beide groepen wisten donders goed datgene waar het politie rapport, gebruikt voor het artikel in The Exarniner gewag van maakt: slecht betaalde naaistertjes verdienden er gewoon wat bij in, of kozen als beroep: de prostitutie.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

The Dutch Dickensian | 2010 | | pagina 4