VOOR ZANDVOORT EN AERDENHOUT No. 7 ZONDAG 16 JUNI 1912 lste Jaargang GEESTELIJKE WASDOM. DE ZONDAGSBODE VERSCHIJNT EL KEN ZATERDAG abonnementsprijs Per Jaargang1.50 3 Maanden0.50 Afzonderlijke nummers005 Adres voor de Redactie G. POSTHUMUS MEYJES - Poststraat 3 Adres voor de Administratie P SAAF, Burgemeester Engelbertsstr. 9-13 zandvoort - telefoon No. 27 Advertentiën 1—5 regels0.55 Elke regel meer„0.10 Dienstaanbiedingen 1—5 regels 0.35 Elke regel meer006 Bij abonnement extra korting Zondag 16 Juni 1912, Ned.-Herv. Gemeente v.m. 10 ure Ds. G. POSTHUMUS MEYJES. Wast op in de genade en kennis van onzen Heer en Zaligmaker Jezus Christus. II Petrus 3 18. Tot opwassengroeien spoort het tekstwoord ons aan. En de genade en kennis van Jezus Christus worden aangeduid als de bodem waarin wij opgroeien moeten. Of, gelijk anderen meenen, die genade en kennis zijn 't, die in ons groeien moeten. Ik geloof niet dat we een keuze behoeven te doen tusschen deze beide opvattingen. Juist in haar vereeniging doen ze Petrus' vermaning eerst goed tot haar recht komen. Christus' genade en kennis moeten in ons groeien, èn wij moeten groeien in die genade en in die kennis. Groeien kun alleen wat leeft. Daarom kan er geen sprake zijn van opgroeien in genade en kennis, tenzij de voor waarde van alle wasdom aanwezig is. Tot zelf-onderzoek roept de tekst ons dus in de eerste plaats. Kan ik groeien Is de genade, die ik zeg ontvangen te hebben, misschien ook doode genade, d. i in het geheel geen genade; en de kennis, die ik zeg te bezitten, doode kennis, d. i. in het geheel geen kennis? Voorwaar, wat Petrus veronderstelt is niet minder ernstig, dan datgene, waartoe hij opwekt. Wie nu meent dat hij met zijn zelf-onderzoek op dit punt wel in een ommezientje gereed kan wezen, toont daarmede geen flauw besef te hebben van de moeilijkheden, die hier te overwinnen zijn. Genade't is een woord dat iedereen kent. In sommige kringen wordt er zelfs zóó mede gedweept, dat iemand, die 't niet voortdurend gebruikt, aanstonds in de „reuke van onrechtzinnigheid" komt te staan. Maar niet in de kennis van of het gebruik van het woord „genade" moeten wij opwassen; er is evenmin sprake van de leer der genade. Doch van de genade-zèlve. En wat die kennis van Christus aangaat, hoe licht wordt deze verward met het een-en-ander-van-Hem-weten met het bekend zijn met zijn levensgeschiedenis met de ver standelijke erkenning van Hem als Heer en Zaligmaker met het zich rekenen tot Zijn discipelen en het verdedigen van Zijn zaak in deze wereld. Toch is de kennis van Christus geen resultaat van na denken en redeneeren en onthouden. Alles hangt hier eenig en alleen aan de ervaring van Zijn reddende liefde. De Apostel noemt dan ook niet eerst de kennis en dan de genade, Maar omgekeerdeerst de genade en dan de kennis. Geen kennis van Hem, dan langs dezen weg van 't uit Zijne volheid ontvangen van genade voor genade. Door genade tot kennis en de rechte kennis leidt weer, op haar beurt, tot het rechte genot der genade. Genade en kennis. Alleen de mensch die ze persoonlijk bezit, kan de vermaning des Apostels gehoorzamen. Maar ook hij moet haar gehoorzamen, op straffe van beiden te verliezen, èn de genade èn de kennis van onzen Heer en Zaligmaker Jezus Christus. Hoe komt die wasdom, waarvan sprake is, bij ons tot stand Daar is voor den wasdom, zoowel in 't natuurlijke, als in 't geestelijke, maar één beginsel. Voor 't dier èn vöor de plant èn voor den mensch voor *t lichaam èn voor de ziel is dit de wet het is Goddie den wasdom geeft. Niet ook God maar God alleen. Nu schijnt echter meteen de tegenwerping gewettigd dat het onredelijk is om van ons het opwassen te eischen, als God daarvan alleen de bewerker is. Het alternatief óf Godóf wij schijnt onontwijkbaar. En toch deze tegenstelling is valsch. Wie maakte dat het zaadje, dat gij uitstrooidet, ontkiemde en opschoot? dat de halm te voorschijn kwam en de aar en het koren in de aar? Was het niet GodEn tóch zegt gij: het zaad wast op, het zaad -zelf. Wie deed dat kindeke, zoo tenger en teer, opgroeien tot dien flinken sterken knaap, wien de levenslust straalt uit de heldere kijkers Was het niet God En tóch zegt gij het kind groeit het kind-zélf. Zóó gaat het ook in het geestelijke I God geeft den was dom, Hij vermenigvuldigt de genade, dengenen die genade ontvingen. Hij verbreedt en verdiept en verhoogt de kennis van Christus bij degenen die deze kennis bezitten. En tóch zegt de Apostel gij moet opwassen daarin gij -zélf. God doet de plant opwassen en den knaap groeien. Maar èn de plant, èn de knaap moeten daartoe de voorwaarden vervullen, door God aan hun wasdom gesteld. Hij schenkt warmte, licht, lucht, vocht, voedsel. En nu hebben de plant en het kind niets anders te doen dan deze gaven Gods in zich op te nemen en te verwerken. Als de plant haar wortelvezels in de aarde uitstrekt, regen en zonneschijn indrinkt, komt haar wasdom van-zelf tot stand. Als het kind adem haalt, stroomt de lucht in de longen en het lichamelijk organisme zet het voedsel van-zelf om in groei. Met den geestelijken wasdom gaat het evenzoo. God werkt dien, maar wij moeten ?«Y-werken, wat Hij in ons werkt. Onze éénige taak iste zijn en te blijven in de van God gestelde voorwaarden d. i. God toe te laten ons de genade en kennis van Jezus Christus, die Hij in onuitputtelijke volheid tot onze beschikking stelt, deelachtig te maken. Als dit beter werd verstaan, zou het met het geloofsleven van menigeen, minder droevig geschapen staan.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1912 | | pagina 1