2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 29 Sept. 1912 Voor eiken dag. Zending. Zij merken verder op, dat het gemis aan godsdienstig onderricht noodwendig een allerdroevig9ten invloed moet hebben op de zeden der inwoners, in het bijzonder op die der jeugd; daar zij van vischvangst leven, hebben zij slechts den Zondag tot hun vrije beschikking. Godsdienstig uit gewoonte, zoowel als uit beginsel, zijn zij van alle leiding en troost verstoken, zoodra hun die van den II. Dienst ontbreken. Om deze redenen smeeken ondergeteekenden Uwe Excellentie, dat het Haar moge behagen den voor de vacante plaats van Zandvoort aangewezen candidaat, ter benoeming aan Z. M. voor te stellen en Z. M. te verzoeken aan zijne protestantsche onderdanen die bijna degeheele som der bevolking van genoemd dorp uitmaken, een predikant toe te wijzen, gelijk zij er een sedert de stichting van hun Kerk hebben gehad. 't Welk doende, hebben ondergeteekenden de eer met den rliepsten eerbied te zijn, van Uwe Excellentie, enz. H. BERRANGÉ Consulent. AREND GROENEVELD ENGEL GROEN C. v. DUIVENBODEN JAN VAN DER MIJE. Verzameld door C. B. Laat er u niet aan gelegen zijn, wie voor of wie tegen u is, maar streef er naar, dat Qod met 11 zij in al wat gij doet. Heb oen goed geweten, en God zal u beschermen. Thomas A Kempis. Als het christendom Christus niet beschaamt, zal Christus het christendom niet beschamen. Fairbairn. Ga de ladder af, als gij een vrouw, ga de ladder op, als gij een vriend zoekt. Ben-Azaï Als de vrouw eenmaal met den man is gelijk gesteld, wordt zij zijn meerdere. Socrates. Gemeenzaamheid met grooten is gevaarlijk, een vuur, waaraan menigeen zich al deerlijk heeft gebrand. Indisch spreekwoord. Ieder woord geldt zoo veel en zoo weinig als de man, die het uitspreekt, waard is. N. N. Groot zijn wil zeggen: misverstaan te worden. Emerson. Een boodschap aan des Konings huis. Toespraak van Ds. G. Posthumus Meyjes op het Zendlngsfeest te Waterland den 21sten Augustus 1912. Ook dit Zendingsfeest, mijne vrienden, behoort bijna weer tot het verleden. De laatste spreker is nü aan de beurt. Nog 'n slot-woord en wij gaan heen. Wat zal ik zeggen Zal ik gaan danken Uit uw naam danken voor dezen blijden dag God danken èn alle menschen danken, die ons dit feest hebben bereid den Gastheer en de Gast- vrouwe, de verschillende sprekers, de muzikanten enz.? Of zal ik gaan jammeren? Uit uw naam jammeren omdat er aan alle goede dingen een einde komt, de koek helaas weer op is en de tijd van huiswaarts gaan is gekomen Een dankend slotwoord zou zeker uw sympathie hebben. Ook zoude ik uw tolk zijn en toonen te weten wat er in u omgaat, als ik ging pruilen zonde tóch dat deze dag voorbij is Maar: hoeveel waard uw sympathie mij ook wezen maghoe eervol ik het ook zou beschouwen als uw ge volmachtigde hier een deuntje te gaan huilen en, in op dracht van u, het liedje van verlangen te gaan zingen, ik geloof toch dat mijn taak een andere is. Dat het de bedoeling is dat ook het slot-woord zij een woord niet namens de hoorders, maar tót de hoorders. Een woord dat hun nogeens hun dure roeping herinnert. Wij hebben genoten vandaag. Althans kunnen genieten. Als wij nu maar niet vergeten den genoten zegen pro ductief te maken Komt, laat ons gaan roepen wij elkander nu bij het scheiden toe. En in gedachten laat de éen er dit en de ander dat op volgen. Maar, zal het goed zijn, dan moet één voornemen ons allen bezielen het heilig voornemen om met de daad te toonen dat het ons zalig' was vandaag zóóveel te ontvangen, maar dat het ons nog zaliger is te geven dan te ontvangen. Die stemming bij u te wekken en te verlevendigen is het doel van mijn slotwoord, waaraan ik ten grondslag leg hetgeen wij lezen in 2 Koningen 7 vs. 9: „Komt laat ons gaan en dit aan het huis des Konings boodschappen Mijn tekst verplaatst ons in de dagen van Samaria's belegering door Benhadad, koning van Syrië. De stad is reddeloos verloren. De hongersnood is niet langer uit te houden. Samaria moet capituleeren. Maar God komt de benarde veste te hulp. Hij doet den Syriërs een schrik wekkend geluid hooren van wagenen en ruiters. Zij vluch ten, met achterlating van alles. In hun schielijk ontruim de tenten is overvloed van spijs. Maar Samaria weet n.iet wat er in dien nacht gebeurd is. Zij denken dat ze nog altijd ingesloten zijn. Als hongerige wolven (builen de in woners, elkander verscheurend om een korst brood. Wie ontdekken 't eerst den aftocht der Syriërs? Eenigen me- laatschen, die buiten de stad in de graveu en rotsholen woonden, Zij hebben 't besluit opgevat een inval te doen in de Syrische legerplaats. Als zij gedood worden, welnu, of ze nu van honger of door 't zwaard sterven, wat,maakt dat voor verschil Behoedzaam sluipen zij naar hun doel. De Syriërs blijken allen te slapen. Daar staat zelfs een tent open en geen wachtpost is er te zien. In de tent gekomen, vinden ze niemand. Maar eten en diinken is er zoo maar voor 't grijpen. Hoe gulzig vallen die melaatschen op de spijze aan. En als zij zich in de eene tent te goed hebben ge daan, gaan ze een tweede en derde binnen. En .overal ligt de mondvoorraad opgetast. Nu begrijpen zij dat de Syriërs weg zijn. En de uitgehongerde melaatschen halen wat er van te halen valt. Wat 'n leventje! Weldra kun nen zij niet meer eten. En verzadigd, gaan ze terug. Weêr naar hun eenzame verblijfplaats? Neen, ze zien elkander aan en dan zeggen ze, de eeu tegen den ander: „Wij doen niet recht; deze dag is een dag van goede boodschap en wij zwijgen stilKomt, laat ons gaan en dit aan het huis des Konings boodschappen!" En ze gaan naar de stad en roepen de wachters aan en vertellen hun

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1912 | | pagina 3