2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 3 Nov. 1912. Voor eiken dag. Uit de Gemeente. Vragenbus. elk, waren natuurlijk onveranderd gebleven in de zes jaar van mijn afwezigheid, maar welk een verandering overigens De vroegere struiken waren tot boomen geworden, die heerlijk schaduw gaven tegen de brandende zon, en onder die boomen was nieuw bloemhout opgekomen te midden van grasperken. Alles had daardoor een ander aanzien en de bewoonsters der huizen kunnen zich, naar buiten ziende, wanen alleen te zijn in Gods schoone natuur. Van de zieken in deze afdeeling waren er nog slechts twee die ik kende, van wie eene, een dame van middelbaren leeftijd, de jeugd mede opleidt en door haar christelijken zin den goeden geest in de inrichting mede helpt bewaren; de andere, zes jaar geleden nog een kind, was nu een jonge vrouw ge worden. Van het oude ging de wandeling naar het nieuwe terrein, het maunengedeelte. Overdag is er geen afscheiding tusschen de beide gedeelten en kunnen de zieken zich vrij overal bewegen, maar zoodra het donker wordt, behoort ieder op zijn eigen terrein te zijn. (Slot volgt) v. L. Verzameld door C. B. Kortheid is de ziel van de geestigheid. Jean Paul. Nederigheid doet 'tbest dienst als onderkleed, en mag nooit als overjas gebruikt worden. N. N. Wie waarlijk Christen is, heeft zichzelf lief, niet met de eigenliefde van den wereldling die aan het aardsche, ver gankelijke vasthoudt, maar door het eeuwige, het leven Gods in zichzelf aan te kweeken. La Saussaye. Men kan even goed watersnippen met kanonnen gaan jagen, als vrouwen imponeeren door geleerdheid. A. A. Te zeggen, dat wij een geweten hebben is niet de gansche waarheid spreken, met meer recht zeggen wij, dat het geweten ons heeft. Smyth. Poog 's menschen ziel niet in 't kuras te snoeren, of stelselboeien om te slaan; Geen formulier zal haar ten hemel voeren't Geloof slechts bindt haar vleug'len aan. v. d. Pot. Door het geloof wordt de mensch goed; door daden wordt hij groot; door de gelegenheid wordt hij beroemd. A. Gedoopte kinderen op Zondag 27 October 1912. fohan Ferdinand, z. van Jhr. Frans Teding van Berk hout en Anna Maria Johanna van Marle (woonplaats Hilversum). Emilie Aleida Elisabeth Reitiiera, d. van Mr. Constant Henri Rosegaarde Bisschop en Wilhelmine OttelineJeanne van Son (woonplaatsOverveen) Willempje, d. van Arnoldus van Sluisdam en Marijtje Weber. facob Johannes, z. van Johannes van Sluisdam en Maria van der Mije. Arie, z. van Hendrik van der Mije en Maartje van Duin. Anihonie Jacob, z. van S. P .J. van Dijk en Elsje van der Werff. Hendrikus, z. van Dirk Halderman enjacoba van der Spek. Gijsbert, z. van Gijsbert Keur en Grietje Molenaar. Nicolaas Gerhard, z. van Georg Heinrich Vallo en Guurtje Schenk. Arie, z. van Jan Molenaar Jbz. en Trijntje Weber. Jan, z. van Willem Weber Jnz. en A. A. Dalman. Johanna, d. van J. Keur Czn. en Ph. J. van Musscher. Alida, d van Sybrand Drommel en Anna de Wit. Elisabeth, d. van Comelis de Vries en Gerarda Hendrika Zwarts. Saartje, d. van Piet van Koningsbrugge en Cornelia Kerkman. Hendrika, d. van Comelis Slagveld en Aaltje Maria Coolen. (Niet onderteekende vragen worden niet beantwoord.) Vraag: Wat is bedoeld met „de poorten der hel" in Math 16:18b? Antwoord: De „poorten der hel" zijn: de machten van het doodenrijk, de machten van het verderf. De Rabbijnen meenden dat het doodenrijk drie poorten hadéén in de woestijn, één in de zee en één in Jerusalem. Vraag: Is het drinken uit eenzelfden beker, zooals aan het Avondmaal plaats vindt, niet vies en gevaarlijk tevens? Antwoord: Tegen den gemeenschappelijken beker is, vooral in den laatsten tijd, om hygiënische redenen vaak bezwaar geopperd. En het is goed dat U deze kwestie hier ter sprake brengt. Nu ben ik in de gelegenheid haar rustig toe te lichten. Wat de mogelijkheid van besmetting aangaat, b v. door tuberculose of kanker der mondholte, men heeft deze zoeken te ondervangen door den éénen beker zóó te construeeren. dat het besmettings-gevaar werd voorkomen. De proef schijnt mislukt te zijn. De aanschaffing van zulk een beker zou trouwens voor menige Gemeente te bezwaarlijk kunnen zijn, om financieele redenen. Daarom heeft men voorgesteld dat iedere Avondmaalganger uit eigen beker zou drinken. Het bezwaar, dat met dit gebruik aan de instelling van Christus zoude getornd worden, omdat daarbij behoort het gezamenlijk drinken uit den gemeenschappelijken beker, acht ik ongegrond. Er gaan immers tóch reeds meerdere bekers rond. Bovendien het ééne brood wordt door allen gegeten, toch ontvangt ieder afzonderlijk een stukje daarvan. Zoo kan ook wijn, als die maar uit dezèlfde kan gegoten wordt, den Avondmaalgangers in afzonderlijke bekertjes worden gegeven Maar het bezwaar is weerde kosten aan de aanschaffing van al die bekertjes verbonden; 't gaat ook niet aan dat ieder zijn eigen bekertje of glaasje meebrengt, dat grootte en vorm heeft naar zijn keuze. En de menschen verplichten een bekertje te koopen van voorgeschreven model, brengt ook tal van bezwaren mede. Bovendien de Diakenen zouden moeten rondgaan en in ieders eigen beker een teug schenken. Of dat de gewenschte rust zou bevorderen en of zulk een avond maalsviering, met als kelners rondgaande Diakenen, een stichtelijken aanblik biedt? Zoo blijft dus de gemeenschappelijke beker over. En nu is het de vraag of de gegronde bedenkingen daartegen niet kunnen worden weggenomen, althans verminderd. In de éérste plaats komt dan zeker in aanmerking een zeer zorg vuldige reiniging der bekers, te herhalen zoo vaak daartoe gelegen heid is. Maar daarbij worde het der Gemeente gedurig weer voorgehouden dat 't niet aangaat allen den beker te onthouden, ter wille van enkelen. Ieder, wiens gezondheidstoestand eenig gevaar oplevert voer den naaste, moet uit eigen beweging den beker laten voorbijgaan, zónder er zijn lippen aan te zetten Dat is dood eenvoudig eisch der liefde, die immers den naaste geen kwaad doet. Er is een schade berokkenen van den naastemet opzet. Maar ookdoor onnadenkendheid. Een bacil-drager, een longlijder, een kanker-patient, kortomiemand die gevaar loopt zijn besmettelijke kwaal over te brengen op een ander, moet den beker laten voorbijgaan. Op dien plicht te wijzen, is taak van den Voorganger, óok bij de voorbereiding. En voorts, wat het onsmakelijke betreft, ook in dit opzicht kan hij, die het Avondmaal bedient, veel verhelpen. Allereerst door zijn voorbeeld. Er zijn predikanten die het brood breken met ongewasschen handen er zijn predikanten die nagels bijten. Zulke menschen moesten gecensureerd worden en, bij de eerstvolgende herhaling, afgezet. Ik zal nooit 't Avondmaal bedienen zonder eerst, in de consistoriekamer, mijn handen nog eens zorgvuldig gereinigd te hebben. Dèn eerst vind ik vrijheid het brood, dat men straks zal eten, met mijn vingers aan te raken. Maar de onreinheid der handen is niet erger dan die der lippen. Vóór 't drinken van den beker vege daarom de Voorganger zijn mond ter dege af met een schoonen, opzettelijk diarvoor meegenomen zakdoek. Dat exempej

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1912 | | pagina 3