VOOR ZANDVOORT EN AERDENHOUT
No. 35
ZONDAG 29 DECEMBER 1912
1ste j aargang.
De eeuwige God.
DE ZONDAGSBODE
VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG
abonnementsprijs
Per Jaargang1.50
3 Maanden0.50
Afzonderlijke nummers005
REDACTIE:
G. POSTHUMUS MEYJES - Zandvoort-
Jhr. Dr. M F. van LENNEP - Aerdenhout.
Adres voor de Administratie
P. SAAF, Burgemeester Engelbertsstr. 9-13
Zandvoort - Telefoon No. 27
Advertentiën 1—5 regels0.55
Elke regel meer„0.10
Dienstaanbiedingen 1—5 regels 0.35
Elke regel meer006
Bij abonnement extra korting
Zondag 29 December 1912, Ned. Herv. Gemeente
v.m. 10 uur, Ds. G. Posthumus Meyjes.
n.m. 7 uur, geen dienst.
Dinsdag, 31 December 1912, Oudejaarsavond,
n.m. 7 uur, Ds. G Posthumus Meyjes.
Decemberavond.
Doodsch en somber is het in de natuur. Wij hebben haar
heel anders gekend. Wij hebben haar bloeiend en geurig
gekend, als een bruid, maar o! zoo ras, niet waar?
de tijd, die sedert verloopen is, schijnt ons verwonderlijk
kort,ozoo ras is die bruidstooi door een doodkleed
vervangen en in haar doodkleed ligt zij thans.
En daar zien wij het beeld in van alles op aarde.
De vergankelijkheid, te recht het eenige genoemd, wat op
aarde onvergankelijk is, neemt zich alles ten buit, en de
bodem, waarin onze voetzool zich afdrukt, bestaat uit het
gruis van wat hier eenmaal groot was en krachtig, zoowel
als uit het stof van wat hier klein en gering werd geacht.
Paleis en hut, troon en werkbank, schepter en spade, zwaard
en kluister, 't ligt alles onder onze voeten verbrijzeld en
verpulverd dooréén: dat gaat zoo, door den loop der jaren.
Wat?
Door den loop der jaren worden zelfs rimpelen van
ouderdom in het aangezicht der bergen getrokken en het
voorhoofd zelfs van rotsen wordt door de jaren gegroefd.
Waarlijk als wij zoo eens neerzitten, als heden, om een
weinig te rusten, dan merken wij dat we aan den oever
van een stroom zijn gezeten, waarop wij alles weg zien
dobberen 't gaat alles stroomafwaarts naar het bodemloos
meer van 't verledenen 't eentonig gebruis van den
rusteloozen golfslag roept altijd door: Geweest! Voorbij!
Maar nu, wij slaan het oog ten hoogen, en God zien
wij aan en die aanblik treft ons te meer en grijpt ons te
dieper in 't harte, naarmate wij meer op de alles verterende
kracht der vergankelijkheid doorgedacht hebben want
boven vergankelijkheid is Gods wezen verheven Zijn zetel
is door de golven van den tijdstroom evenmin te bereiken,
als de sterren door de baren der steigerende zee. God is
de Eeuwige.
Wij snellen op het voertuig der verbeelding tienduizend
jaren achteruit toen was God nog eens tienduizend
jaren ook toen was God nog eens ook toen was
God wij kunnen zóóver niet terug, of altijd wéér klinkt
ons krachtig en plechtig dat woord in het oor ook toen
was God
Een begin van Gods bestaan kunnen wij, waar we ook
zoeken, niet vinden wel vinden wij, en juist daardoor, van
ons denken en begrijpen zeer spoedig het eind.
Nu keeren wij dan uit dien grijzen, geheimzinnigen
voortijd terug, en wij wenden ons, door het heden heen,
naar de toekomst.
We gaan die toekomst in, een weg van tienduizend jaren
ook dan is God nog eens tienduizend jaren ook
dan is God nog eens ook dan is God.
Een eind van Gods aanzijn kunnen wij dus ook weer
niet vinden; wel vinden wij, en juist daardoor, zeer spoedig
het begin des onvermogens van onzen vorschenden geest.
God alzoo is het Begin zonder begin en het Eind zonder
einde, Die is, Die was, Die wezen zal.
Sterveling denk er aan, terwijl ge een weinig zit te rusten
van avond en kniel dan op deze vergankelijke aarde met
lof en aanbidding voor dien Eeuwige neer.
Ja knielen wij met lof en aanbidding neer voor dien God,
die bestond, toen nog geen mensch hier ademde, toen nog
geen dier hier leefde, toen nog geen blad zich hier bewoog,
zelfs toen onze aarde zelve nog in de ruimte niet hing,
en toen in den hemel nog geen Engel was om Hallelujah
te zeggen.
Knielen wij met lof en aanbidding neer voor dien God,
die bestaan zal, als het duizendste geslacht, na het tegen
woordige, begraven zal wezen, en die eindeloos zal bestaan.
O daar huivert ons een diepe rilling van ontzag door
het hart, en wij worden koud bij 't gevoel van onze nietig
heid tegenover den Eeuwige.
Slechts dit verheft ons daarbij weder, dat wij, wij broze
stervelingen, den lof kunnen stamelen van den eeuwigen God.
(Laurillard).
OUD EN NIEUW.
Rij 't nieuwe jaar nag cle oude Vader,
Wiens hand het roer der schepping houdt.
Steeds heeft Hij, sinds de vroegste dagen.
Zijn volk op aad'laarsvlucht gedragen,
De toekomst blijve aan Hem vertrouwd.
Bij 't nieuwe jaar nog de oude Vader
Wiens hand het roer der schepping houdt
Bij 't nieuwe jaar weer nieuwe zegen
Gods volle bron droogt nimmer uit.
Blijf op Hem hopen, blij en wakker
Dra dekt Hij den besneeuwden akker
Met goudgeel graan en groenend kruid.
Bij 't nieuwe jaar weer nieuwe zegen
Gods volle bron droogt nimmer uit.
Bij 't nieuwe jaar nog de oude zorgen
Wij zijn nog niet in 't jubeljaar
Nog wand'len wij op pelgrimswegen,
Berg-op, berg-af, bij zon en regen
Nog is er worst'Iing en gevaar.
Bij 't nieuwe jaar nog de oude zorgen
Wij zijn nog niet in 't jubeljaar.