Allerlei. Vraag: Wij lezen in Joh, 11 vs. i) en 10 het antwoord van den Heer op de bedenking' der discipelen om zich niet in gevaar te begeven door naar Judea te gaan. Is dat antwoord ontwijkend of verklaart Jezus daarin, dat hij hnn bedenking niet deelt? Antwoord: Sommige Schriftverklaarders meenen dat,evenals de dag 12 uren telt, zoo ook de levensdag een bepaalde lengte heelt. Anderen zeggen, dat de bedoeling is dat iedereen werken moet, zoolang het dag voor hem is. Volgens de eerste meening geeft Jezus dus te kennen, dat Hij in Judea geen gevaar loopt, zoolang „zijne ure" nog niet gekomen is. Volgens het tweede ge voelen spreekt Jezus zijn overtuiging uit dat Hij, of er gevaar voor Hem is ol niet, gaan zal, omdat 't nu „dag" voor Hem is, zoodat Hij nü ook den Hem wachtenden arbeid verrichten moet. 'Vraag: In den Zondagsbode van 1(1 Febr. hebt u in de Vragen- bus geantwoord dat in Kout VII van den dn wedergeborene en in Rom. VIII van den wedergeborene sprake is. Maar wordt uw ge voelen niet gedrukt door deze beide machtige bezwaren, dat lo. Paulus aan den ónwedergeboien zondaar eene volledige, diep doorgaande en geheel de ziel roerende zonde-kennis zou toe kennen (vgl. Rom. VII vs. 14b) en dat: 2o. Paulus van een ónwedergeboren mensch zou vaststellen dat hij zóóver door het goede kan beheerscht worden dat hij (nietsom- mige zonden, maar) du zonde „haat", Gods wet „toestemt", daarin een „vermaak" heeft en die wet met den geest dient? Antwooid: De door u genoemde bezwaren schijnen, ni. i machtiger, dan ze feitelijk zijnInderdaad kan gevraagd worden of iemand, vóór zijn wedergeboorte, diepgaande zondekennis kan hebben en de zonde kan haten. Maar lees eens na: Johannes 3 vs. 21, Luk. ij vs. 15, Hand. 10 vs. 34, 35 en Rom. 2 vs. 14, 15. Bovendien, de ónwedergeborene uit Rom. VII is niet meer, wat we gewoon zijn een „natuurlijk" mensch te noemen. Er zijn er die nog „zeer verreen die niet verremeer zijn. De mensch uit Rom. VII staat op den drempel van het Koninkrijk Gods. Zijn oogen zijn geopend voor zijn toestand. Maar zij zijn nog gesloten voor de genade, die in Jezus Christus is. Dat komt, omdat hij nog den II. Geest niet heeft ontvangen, den H. Geest die ons de ver lossende kracht, in Christus ons ter beschikking gesteld, toeeigent. De mensch uit lloiu. VII tast niet meer in volslagen duisternis rond. Maar evenmin wandelt hij reeds in 't heldere licht. Hij is in een overgangs-toestand, waarin zijn reine wil out God te dienen zonder effect is. Dit duurt, totdat de wet des Geestes des levens, in Christus Jezus, hem heeft vrijgemaakt van de wet der zoude en des doods (Rom. 8 vs. 2). Nu kan hij over den duivel triumpheeren. Door de wedergeboorte het Koninkrijk Gods binnengaan, is het doen van Gods wil zijn element. Nu doet de II. Geest hem de ver lossing, die in Christus is, beleven. Verzameld door C. B. EÉN DING DOE IK! Spurgeon bracht eens een bezoek aan de porcelein- fabriek van Sèvres en zag daar een kunstenaar bezig een prachtige vaas te beschilderen. Ik keek naar hem, zegt Spurgeon, maar hij keek niet naar mij. Zijn oogen hadden wel wat beters te doen, dan naar een vreemdeling om te zien. Er stonden meer per sonen naar hem te kijken, en verscheiden van hen maak ten opmerkingen, doch de kunstenaar zag niet op van zijn werk. Hij had die vaas te beschilderen; wat zou liet hem daarbij baten, of hij al naar ons keek, of dat hij op merkte, dat wij op hem letten. O, wat zou het gelukkig zijn, als ieder, die in het werk des Heeren bezig is, zoo deed! „Eén ding doe ik". Sommigen mogen de wenkbrauwen fronsen, anderen mo gen mij bewonderen, maar „één ding doe ik". Of zij mijn werk beoordeelen, of zij meenen, dat ze het beter kunnen doen, dat is hun zaak, maar mij gaat het niet aan. En is het werk, dat de Meester mij te doen geeft, misschien klein, iaat dat mij niet ontmoedigen er is minstens even veel bekwaamheid noodig voor het maken van een horloge als van een torenklok; ja, het zou wel kunnen zijn, dat de geringste arbeid in Gods oog de meeste waarde had.... Met één ding bezig te zijn is het geheim van véél doen. Wij laten ons zoo licht bij onzen arbeid afleiden door den lof of den blaam van menschen, en we vergeten, dat we niet de menschen dienen, maar Hem „Die ons gekocht heeft". DE SCHEPPING DER VROUW. De mythologie der Hindoe's vertelt over de schepping, het wezen en de onmisbaarheid der vrouw het volgende ln den beginne schiep God de wereld. Toen hij echter ook ue vrouw wilde scheppen, merkte hij, dat hij al zijn materiaal verbruikt had voor den man. Toen nam God de rondheid van de maan, de golfbeweging van de slang, de omstrikkende neiging der slingerplanten, het trillen van 't gras, de slankheid van de klimroos en den fluweelen geur aer bloesems, de lichtheid van het blad en den blik der hinde, de vioolijkheid der zonnestralen en de tranen van den nevel, de onstandvastigheid van den wind en de vrees van den haas, de pronkzucht van den pauw en de zachtheid van de veeren in den hals van de zwaluw, de hardheid van een diamant, de zoete geur van den honig en de wreedheid des tijgers, de warmte van het vuur, de koude van de sneeuw, de babbelzucht van een ekster en het kirren van een tortelduif, de blankheid van een lelie. Uit 't mengsel van al deze elementen maakte hij de vrouw en hij deed haar den man ten geschenke. Acht dagen later kwam de man bij Hem en zei :„Heer, 't schepsel, dat gij mij gegeven hebt, verbittert mij 't leven. Het spreekt voortdurend, neemt al mijn tijd in beslag, klaagt zonder reden en is altijd ziek." Toen nam God de vrouw weer terug. Maar acht dagen later kwam de man weer en zei: „Heer, mijn leven is zeer eenzaam, sedert ik de vrouw aan U heb teruggeven. Zij placht voor mij te dansen, en te zingen voortdurend moet ik er aan denken, hoe zij mij schelms aankeek, met mij speelde en mij volgde." Toen gaf God hem de vrouw weer terug. Maar na drie dagen was de man weer bij Hem. „Heer", zei hij, „ik begrijp er niets van, maar de vrouw veroorzaakt mij meer ergernis dan vreugde. Ik smeek U mij te bevrijden." Maar God riep uit: „Ga weg en zie hoe je je redt". En de man riep: „Ik kan niet samen met haar leven!" „Kun je dan zonder haar leven antwoordde God. Toen neigde de man 't hoofd en bekende: „lk kan noch met haar, noch zonder haar leven ALLES VAN ZELF. Op eene zeereis werd een levendig gesprek aangeknoopt door een geleerd en welbespiaakt heer met eene dame. Eindelijk kwam hij met haar qp het punt van Godsdienst en Geloof. Driestweg beweerde de man, dat alle gods dienst phantasie is en geloof onzin. Voor hem was het uitgemaakt, dat alles van zelf ontstaan was en het een zich uit het andere had ontwikkeld. De oude dame achtte zich tegen hem niet opgewassen en zweeg. Toen wendde de ontwikkelde man zich tot een persoon, die van Californië gekomen was, maar niet tot de gelukzoekers buiten God behoorde. „Wat denkt u er van?" vroeg hij dezen. Wij Amerikanen zijn zoo geleerd niet, antwoordde hij, wij behandelen en bedenken alles van de practische zijde, lk kom van Californië en breng u daarvan een verrassende mededeeling Eenige mannen waren bezig om goud te graven. Een hunner stiet op een hard voorwerp. Wat denkt gij wat dat was De ander antwoordde: „Een klomp goud". Neen, zeide de Amerikaan, het was een naaimachine. En Singer heeft die aangekocht en naar dat model alle zijne machines gemaakt. „Onzin?" riep de andere. „Hoe zoude zulk een machine zoo uit den grond komen". „En", antwoordde de Amerikaan, „dan zou uw beweren, dat het planetenstelsel met alle wonderbare ordeningen, alle leven en alle levende schepsel vanzelf ontstaan zoude zijn, geen onzin zijn? Vermeldt een los gerucht Iets, wat niet voegt of past, Elk helpt een handje meê En maakt het losse vast. Laurillard.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1913 | | pagina 4