Uit de Gemeente.
Vragenbus.
Sluiting van den Naaischool-Cursus.
Vrijdagavond, den 23sten Mei, waren 40 leerlingen van
de Naaischool 's avonds om 8 uur in „Ons Huis" bijeen
gekomen, daartoe opgeroepen door het Bestuur dat den
reeds geeindigden cursus officieel wenschte te sluiten. De
meisjes werden onthaald op chocolade en taartjes en ver
rasten van haar kant Mejuffrouw Jansen en haar beide hulp
onderwijzeressen Mej. Kerkhoven en Mej. VVeber door de
aanbieding van een photografie van de leerlingen samen.
Daarna hield Mevr. Posthumus Meyjes, mede namens de
beide andere aanwezige Bestuursleden, de Dames Gerke
en van Melle, een toespraak, gericht tot de meisjes en haar
onderwijzeressen, waarin ook medegedeeld werd dat het
Bestuur had besloten het jaarlijksch feestje niét meer te
doen plaats hebben. Bij het vernemen hiervan konden
sommige meisjes moeilijk haar gevoel van teleurstelling
verbergen. Maar Mevr. P. M. legde meteen een pleister op
de wonde door er aan toe te voegen dat het Bestuur de
toezegging deed dat voortaan ook bij den aanvang van den
cursus een tractatie zou plaats vinden, terwijl tevens aan
de leerlingen die de School gaan verlaten, als aandenken
zou worden medegegeven een H. W. S.-bundel, ook hier
in Zandvoort geliefd en gebruikt op tal van meisjes-kransen.
Ligt het in de bedoeling dit geschenk voortaan alleen te
geven aan dié meisjes, die van de Naaischool afgaan, nadat
ze drie achtereenvolgende cursussen trouw en met vrucht
hebben bezocht, dit keer ontvingen al de heengaande
leerlingen, 18 in getal, bovengenoemd souvenir.
Nog dankte Mej. Jansen de meisjes voor de welgeslaagde
photo, waarna Mevr. P. M. den gezelligen avond met dank
zegging sloot.
Gememoreerd dient nog te worden dat de Onderwijzeressen
nog allerlei geschenkjes van haar scholieren kregen, als
zoovele tastbare bewijzen van erkentelijkheid voor't genoten
onderwijs. Het Bestuur constateert dan ook met groote
blijdschap dat de verhouding tusschen haar die les geven
en ontvangen niets te wenschen overlaat, wat zeker voor
een goed deel te danken is aan de stipte orde die Mej.
Jansen weet te handhaven en haar tact om met de meisjes
om te gaan: vriendelijk en tóch streng; streng en tóch
vriendelijk.
Jammer dat 't ook nü buiten het lokaal van de Naaischool,
weer een heidensch leven was. Van Politie toezicht schijnt
het Dorpsplein 's avonds geheel verstoken te zijn. Altijd is
't daar voor „Ons Huis" tijdens en bij 't uitgaan van de
Naaischool een herrie van belang. Aan de buitendeur wordt
gerammeld op de ramen wordt gebeuktdoor 't schreeuwen
op straat kan men zich binnen haast niet verstaanbaar
maken. En dan worden de meisjes opgewacht door een
troep jongens, zoodat het slot een stoei- en gilpartij is,
alles behalve zooals het behoort. Teekenend voor den wel
stand is dat er om „Ons Huis" een hek is, waarvan het
deurtje op slot wordt gedaan als er Naaischool is. Maar
de koningen van de straat klimmen er overheen, zoodat de
Concierge zelfs eens de toevlucht heeft moeten nemen tot
het insmeeren van het hek met verf om er de belhamels
van af te houden.
Bij de bevoegde autoriteiten is herhaaldelijk over den
ondervonden overlast door't Bestuur geklaagd. Maar zonder
résultaat. En hoe gemakkelijk kon toch één dienaar van
den Heiligen Hermandad aan dit schandaal onmiddellijk
een einde maken, alleen door zijn ontzag-wekkende tegen
woordigheid
(niet onderteekende vragen worden niet beantwoord).
Vraag. Was Jezus een Nazireër, zooals Simson?
Antwoord Een Nazireër is een Godgewijde. De wet op het
Nazireërschap (Num. 6 vs. 1—21) handelt alleen over een tijdelijk in
vrijwillig op zich nemen van de gelofte, niét van een levenslang
Nazireërschap, zooals dat van Simson, Samuel en Johannes den
Dooper, hun van de geboorte af opgelegd. Een Nazireër (ook als
het eene vrouw was) moest zich 1" onthouden van 't gebruik van
wijn en alle bedwelmende dranken, van azijn uit deze dranken be
reid en van iedere oplossing van druivensap; kortom: van alles wat
van den wijnstok komt, tot zelfs van de pitten en schillen der
druiven, 2" moest hij zijn haar laten groeien, zoodat er geen scheer
mes op zijn hoofd mocht komen, 3" mocht hij zich niet veront
reinigen door een lijk aan te raken, zelfs niet 't lijk van zijn ouders,
broeders of zusters. Over den oorsprong van het Nazireërschap ver
keert men nog in onzekerheid. Zijn beteekenis is stellig gelegen in
de toewijding van den geheelen persoon aan God. Er is verwant
schap tusschen de Nazireërsgelofte en tusschen de inzettingen voor
de priesters. Ook zij mochten, tijdens hun diensttijd geen wijn ge
bruiken (Levit. 10 vs. 9. v.v.) nóch zich ontreinigen bij de lijken
hunner naaste verwanten (Levit. 21 vs. 11). De Nazireër verbond
zich derhalve tot een priesterlijk leven. Wat nu 't laten groeien van
't haar betreft, de beteekenis daarvan wordt verklaard door Levit. 25
vs. 5 en 11, waar de wijnstokken, die in het sabbath- en jubeljaar
niet gesnoeid werden, Nazireërs genoemd worden. De wijding van
den wijnstok is hierin gelegen dat hij al zijn kracht onverhinderd kan
ontwikkelen en zijn vrucht onttrokken wordt aan het gewoon gebruik.
Zoo is ook de haardos van den Nazirëer zinnebeeld van overvloedige
levenskracht. Het laten groeien daarvan is: het zich verbinden om
al zijn levenskracht te stellen in den dienst van God.
Jezus was dus, wat het wezen van het Nazireërschap aangaat, een
Nazireër, een geheel aan God toegewijde. Maar de uiterlijke ken
merken vinden wij bij Hem nietvan een Nazireërs-geloftedoor Hem
afgelegd, is geen sprake. Ook heet Hij nergens Nazireër. in Mattli.
2 vs. 23 wordt gezegd dat Jezus zijn woonplaats nam in de stad
genaamd Nazareth, opdat vervuld zou worden wat door de profeten
gezegd is, dat hij Nazarener zal geheeten worden. Aan welk he-
breeuwsch woord de Evangelist hier gedacht heeft, weten wij niet
Erasmus, Calvijn en Grotius hebben, op 't voetspoor van Tertulli-
anus en Hieronimus, in den naam Nazarener de aanduiding van
Nazireër gevonden. Het waarschijnlijkst acht ik het dat Mattheus
zinspeelt op Jesaja 11 vs. lb, waar in't hebreeuwsch't woord „nezer"
gebruikt wordt, wat spruit, nakomeling beteekent. De Evangelist heeft
dan echter het woord op den klank af aangehaald.
Vraag. Hoe moet Lukas 12 vs. 50a verstaan worden, daarjezus
toch reeds gedoopt was?
Antwoord. De Heer geeft hier, in beeldspraak, te kennen dat
Hij door het lijden dat Hem te wachten stond, geheel overstelpt zou
worden. Bij den doop, die oorspronkelijk door onderdompeling ge
schiedde, vloeide het water boven 't hoofd van den doopeling samen.
Zóó zal ik, zegt Jezus, als ondergedompeld worden in de wateren
der verschrikking, waarin ik door mijn lijden verzinken zal.
Vraag. In Luk. 12 vs. 51 zegt Jezus dat Hij niet is gekomen om
vrede te brengen, maar veeleer verdeeldheid. Wat beteekent dat?
Antwoord. Wat het gevolg van Jezus' optreden zou wezen,
duidt Hij in den door U genoemden tekst, evenals in Matth. 10 vs.
34-en 35 als het doel aan. Jezus is de Vredevorst. Maar waar Hij
optreedt, brengt Zijne verschijning verdeeldheid teweeg. Hij is tot
een oordeel in de wereld gekomen.
Vraag. In Psalm 23 wisselt in vs. 5 het beeld van den herder
plotseling met dat van den gastheer. Zou daaruit niet volgen dat
Ps. 23 een samenvoeging is van'twee verschillende Psalmen?
Antwoord Uw veronderstelling is volstrekt niet ónmogelijk.
Toch is er een andere verklaring, volgens welke in vs. 5 en 6 niet
van God als gastheer der zijnen, maar nog steeds van Hem als hun
herder sprake is. De „tafel", toebereid voor hun aangezicht, is dan
de weide; de „tegenpartijders" zijn dan de giftige planten en de
adders, jakhalzen, wolven en hyena's, waartegen de herder zijn
schapen bewaart; het „vet maken met olie" ziet op de gewoonte
der herders om thuiskomende schapen te onderzoeken en hun schram
men of wonden te balsemen; de „beker" is het drinkvat, waaruit de
herder de dorstige schapen in den stal drenkt.
Vraag. Wat beteekent Ps. 46, vs. 5? Jerusalem ligt toch niet
aan een rivier?
Antwoord. De Leidsche Vertaling denkt aan een zinnebeeldige
voorstelling, gelijk in Ezechiël 47 vs. 1—12. Valetom aan de beek
Siloah (Jes 8 vs. 6) of aan een beeldspraak, zooals „stroomen van
vreugde" in Ps. 36 vs 9.
G. A. Smith acht dat de Kedron bedoeld is, dien de Psalmist
kiest voor een beeld van het water des levens.
Vraag, is het waar dat het zoutgehalte van het water der Doode
Zee zoo bijzonder hoog is? En weet men daarvan de verklaring?
Antwoord. Terwijl het water van den Oceaan van 4 tot 6
percent zout in opgelosten toestand bevat, vindt men in de Doode
Zee van 24 tot 26 percent, dus vijfmaal zooveel. Dat komt doordat
de stroomen die de Doode Zee voeden, ongewoon zout zijn; zij
vloeien over een salpeterbodem en worden gevoed uit zwavelbronnen.
In het water der zee zijn chemicaliën gevonden, die waarschijnlijk uit
heete bronnen in den zeebodem afkomstig zijn. Langs de oevers vindt
men afzetsels uit zwavel- en petroleumbronnen. Bij de aardbevingen
van 1834 en 1837 werden groote massa's asphalt op den oever ge
worpen. Aan het zuideinde loopt een kam klipzout, 300 voet hoog
en 5 mijl lang, als men dregt haalt men zoutkristallen op. Aan al
deze vaste stoffen, door aanhoudende verdamping neergeslagen en
geconcentreerd dankt de Doode Zee haar ongewoon zoutgehalte. De
Doode Zee neemt, behalve de Jordaan, nog een 4 of 5 kleinere
stroomen op, maar heeft zelf geen andere loozing voor haar water
dan verdamping.