Uit de Gemeente. FEUILLETON. Wij mogen IEDEREN dag in de week wel EEN HALF UURTJE ZONDAG houden, za! het op den EERSTEN dag der week ENKEL ZONDAG voor ons zijn. Tot zijn moeder zei hij: „Denk om het Doodshemdje van Grimmen en later nog eens „denk 0111 het Doodshemdje, moesje Bij de sprookjes van Grimmen, door Paul's moeder ver taald, is er één van een mooi lief kindje dat stierf en niet rusten kon in het graf, omdat zijn doodshemdje nat werd door overgrooten tranenvloed der radelooze moeder. Is er fijner teederder, liefderijker maning denkbaar? Paul hief het hoofd wat op, sloot den mond en vouwde langzaam, met de uiterste zorg, in een laatste inspanning, de lange uitgeteerde handen in elkaar. Toen knikte hij eenige malen, blijde toestemmend. Hij hoorde iets, dat niet voor ons hoorbaar was, en het was een heucheiijk bericht hij knikte blij. En toen deed hij de oogen wijd, wijd open, en zijn lippen prevelden een gebed. Toen zag hij iets, iets onbeschrijfelijk schoons en heerlijks. Dat was onloochenbaar te zien aan zijn verheerlijkte, extatische gelaats uitdrukking, aan zijn wonderbaar verrukten blik. En zoo bleef hij. Doodstil. De ademhaling hield op, als hield hij den adem in. De glans uit de oogen stierf eerst langzaam, langzaam weg, zooals het licht na zonsondergang. Er was geen droefheid in ons hart en er was geen uiting van klacht. Een onzer zeide„Nu zijn wij allen blij, 1111 is Paul gelukkig!" En een ander: „Zalig zijn de dooden die in den Heer sterven". Wij konden niet droevig zijn en rouw bedrijven. Wij hadden gezien hoe hij uit het lichaam was verlost, intact en gaaf van ziel, als de teere vlinder uit de dorre cocon. Hij was in vol besef overgegleden uit deze ruimtelijke zinnewereld in een nieuw en heerlijk bestaan, waarin hij ook hoorde en zag, schoonheden voor ons ver borgen. Wij hadden gezien dat hij niet insliep, maar ont waakte. Wij konden niet droevig zijn, er was een plechtige vrede in ons hart, de glans van zijn verheerlijking was op ons teruggestraald. Is er iets jammelijker dan de banale sleur die dag in dag uit bedreven wordt bij iets zoo imposants en heiligs als de Dood? De geijkte afgesleten termen, de potsierlijk- lugubere ceremoniën, de onoprechte ongevoelige woorden, duizendmaal nagepraat. Maar toonen de menschen van dezen tijd meer slechte smaak, minder diep gevoel, minder besef van waardigheid en statigheid, dan bij hun angstig klagelijk sterven in onwetendheid, en in hun leelijk-naargeèstige, koddig-sinistere, duur-betaalde begrafenisstoeten, door niemand gerespecteerd, en kerkhof-reden door niemand diep ernstig genomen Waartoe „klassen" op een kerkhof Is het niet belachelijk Doode lichamen in klassen En de treurig-banale leelijkheid op een kerkhof, met steenen suikerpotten en glazen taarten- doozen en al wat een volk zonder smaak elkander naaapt. „Slaap in 1111 komt de rustzoo sprak mijn bang verstand toen hij den Roep des Eeuw gen wachtte aan 'sLevens rand. Maar hij sloot de oogen niet hij opende ze wijd en hield zijn laatste kracht voor overgang bereid, de machtelooze vingten vouwend in gebed totdat zijn blijde ziel verlost was en gered. Zoo werd door hem mijn ijdel woord te schand gemaakt: Hij is niet ingeslapen maar in 't Licht ontwaakt. Uit de Oude Doos van het Kerkelijk Zandvoort. Het Swalue-nesf andermaal bedreigd én gered. 1844. 11 December. Kerkeraads-vergadering in de Pastorie des avonds te 7'/a ure, waarin de Predikant mededeelde, dat hij even te voren eene beroeping ontvangen had, geheel ongedacht, naar Eikerzee en Schouwen. Den volgenden Zondag maakte hij zulks der gemeente bekend en den 22sten dat hij voor de zelve bedankt had. Dit vernamen allen met zigtbare aandoening van blijdschap en dankbaarheiden de godsdienst-oefening, waarin de Leeraar zich andermaal op nieuw aan deze gemeente verbond, tot tekst hebbende Hand. 15 34: „E11 het dacht Silas goed, aldaar te blijven", was in waarheid en voor de gemeente en voor den Leeraar eene hooge feesture. Ds. Swalue, de kindervriend. 1844. 26 December. Gelijk in de laatst voorgaande jaren, zoo werd ook nu in den namiddag het Kerst-feest besloten, door het zingen van 116 kinderen in de Kerk onder leiding van den Predikant. Onder dezen waren 6 meisjes van 8 en 9 en 10 jaren, en twee jongens van 11 en 12 jaren, die, zich bijzonder geoefend hebbende ten huize van den Predikant, ook bijzonder aangenaam zongen. Vooral voldeden de Solo-partijen door Pieter Terol 11 jaren oud.— Des avonds werden alle deze kinderen onthaald, op korentenbrood en chocolade in de zaal bij W. Driehuizen, waarbij het gemeentebestuur, de kerkenraad en kerkvoogden met hunne vrouwen tegenwoordig waren. Aller liefst was het die kinderen zoovele arme kinderen vooral zoo De Bijbel van den roover. (Slot Den volgenden dag verspreidden de roovers zich in alle richtingen 0111 hun gestolen goed aan den man te brengen. De eigenaar van deh Bijbel echter begaf zich niet naar een opkooper, maar trok zich in een eenzame plaats terug, waar hij een geheelen dag en nacht in bitter berouw en wanhoop-der ziel doorbracht; zeker zou hij zich daar van het leven hebben beroofd, indien niet, door zijn wanhoop heen, de troost van het Evangelie toch langzamerhand tot zijn ziel ware doorgedrongen. Toen hij den vol genden morgen een dorp binnentrad, met het plan een predikant op te zoeken en zijn hart voor hem uit te storten, hoorde hij, dat de rooversbende door een afdeeling soldaten was gevat en naar de gevangenis geleid. Deze tijding, wel verre van hem af te schrikken, bevestigde hem nog in zijn voornemen. Hij begaf zich naar den predikant, aan wien hij zijn geheele leven verhaalde, en vandaar naar het bureau van politie, waar hij zich in 1) Door eon vergissing mijnerzijds eerst heden geplaatst- v. L handen van het gerecht overgaf. Zijn makkers werden allen ter dood gebracht, maar hij kreeg gratie van den Groothertog, aan wien zijn ge schiedenis werd medegedeeld. Na eenige jaren te hebben gevangen gezeten, werd hij om zijn voorbeeldig gedrag, begenadigd en uit de gevangenis ontslagen. Een christelijk edelman nam hem in zijn dienst en in die betrekking bleef hij getrouw, tot hij in vrede ontsliep, den Heiland lovende, die in de wereld was gekomen 0111 zondaars zalig te maken, van welke hij de voornaamste was. v. L. Een verschrikkelijke ontmoeting. Vele jaren geleden keerde een inwoner van het dorp Bethanië, in Zuid-Afrika, die op reis was geweest om eenige vrienden in een na burig dorp te bezoeken, alléén huiswaarts. Hij nam een omweg om zoodoende een klein, stil staand water voorbij te komen, waar hij hoopte een antilope te zullen verrassen, die hij, als een welkom wildbraad, voor zijn huisgenooten dacht mede te nemen. De zon stond reeds hoog aan den hemel, toen hij de bewuste plek bereikte, en daar hij nergens in den omtrek eenig spoor van wild ontdekte, legde hij zijn geweer neder op een afhellende, maar niet hooge rots, die aan den achterkant geheel met doornachtig kreupelhout begroeid was. Hij ging nu naar den waterkant, verfrischte zich daar met een goede teug, rookte in vrede zijn pijp, en viel eindelijk in een vasten slaap. De toenemende warmte, die ook geweldig door de rots werd teruggekaatst, deed den man weder ontwaken, maar wie beschrijft zijn schrik, toen hij, de oogen openende, een grooten leeuw ontwaart, eenige weinige schreden slechts van hem verwijderd, die hem met vlammende blikken ligt aan te staren. De man bleef eenige oogenblikken roerloos zitten. Toen strekte hij de hand behoedzaam naar zijn geweer uit. De leeuw echter, dit ziende, begon hevig te brullen. Nog een- en andermaal deed de man een poging om zijn geweer machtig te worden, doch moest het eindelijk opgeven, daar het wapen te ver buiten zijn bereik lag en de leeuw, bij elke beweging die hij maakte, woedend opstoof. De toestand van den armen man werd elk oogenblik bedenkelijker. De rots, op welke hij zat, was langzamerhand zoo heet geworden, dat hij het aan zijn bloote voeten bijna niet meer kon uithouden, en zich daarom verplicht zag ze gestadig in beweging te houden, en beurtelings dan den linker-, dan den rechter voet boven den andere te plaatsen. (Slot volgt) v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1914 | | pagina 2