Voor en na Kerktijd geen inkoopen doen!
Uit de Gemeente.
Mededeelingen.
FEUILLETON.
laten werken, en voor Hem zult zijn als de dorstige, die
bij de laafbron zich neerbuigt; als de zonnebloem, die de
stralen der dagvorsten indrinktals de magneet, die in
vrijheid naar 't Noorden zich richt. N. N.
Het is een groote onrechtvaardigheid tegenover ieder,
dien wij kennen de grootste ondienst, dien wij een
vriend kunnen bewijzen, hem ons beste geheim niet mede
te deelen en hem zoodoende even kalm naar de hel te
laten gaan als wij naar den hemel gaan. Drummond.
Weet gij, waaruit blijkt, dat wij bestemd zijn voor de
deugd Hieruit dat alle deugden elkander zoo best ver
dragen en harmonisch samenstemmen, en alle zonden niet.
Vinet.
Het is een vaste regel dat de waarde der goederen
bepaald wordt door de inspanning, die zij den men'sch
kostenzoo is ook het geloof waarvoor men gestreden,
geleden, gebeden heeft, een ander dan hetgeen het gemoed
of de verbeelding plotseling heeft ontvlamd, en het leven
als met één slag omgetooverd. Het eerste heeft wortel in
het hart, het laatste niet. La Saussaye.
Uit de Oude Doos van het Kerkelijk Zandvoort.
Ongezonde stiklucht, of: de Koster, de Gouverneur,
de Kerkvoogdij en de Kerkeraad.
31 Januarfj 1849 is Kerkeraadsvergadering gehouden niet het
Kollegie van Kerkvoogden. De vereenigde vergadering kiest met
algemeene stemmen den Predikant tot haren voorzitter. Het doel
dezer zamenkomst is, om een geschil tussehen de Kerkvoogden en
den Koster te vereffenen. Wegens het ongezonde der stiklucht, dat
door vuur in de stoven, in de hulpkerk (Het Ouden-mannenhuis)
zou veroorzaakt worden, hebben Kerkvoogden op verzoek van den
Kerkeraad er gereedelijk in bewilligd, om in den winter van 1848/i849
die plaats der openbare zameukomsten niet met vuur in de stoven
te laten verwarmen. Dientengevolge ontving' de koster geen turf.
Kerkvoogden waren gewoon hem eiken winter 40 tonnen of vier
wagens turf te bezorgen. Zij waren van meening dat deze turf
den koster gegeveu werd tot het verwarmen der kerk, en wel
volgens eeue Instructie hem in 1828 door Kerkvoogden gegeven.
De koster nu eischte de 40 tonnen turf. Kerkvoogden weigerden
niet die te geven, maar verlangden het bewijs van hem; want noch
in de kist der Kerkvoogdij, noch elders, was de bedoelde Instructie
te vinden. Daarop wendde de koster zich tot Z. E. den Heer Staatsraad
Gouverneur. Z. E. stelde een onderzoek in. Dit veroorzaakte dat de
koster te voorschijn bragt een bewijs van 1814, waarin hem 40
tonnen turf, als traktement, was toegestaan; het latere bewijs, waarin
deswegeus nadere bepalingen voorkomen, geeft hij voorniette
bezitten, zelfs nooit gehad te hebben of er iets van te weten. Hij
legt den Gouverneur wel over een Instructie aan hem, als voorlezer
en voorzanger, door den Kerkeraad gegeven den 3 Jan. 1828, doch
ontkent, schoon daartegen duchtige bewijzen worden aangevoerd
dat hij van Kerkvoogden eene latere heeft dan die van 1814. Intus-
sclien, de Instructie van Kerkvoogden van 1828 kan niet te berde
worden gebragt. Een en ander geelt aanleiding tot e ne menigte
schrifturen tussehen Kerkvoogden en het Prov. Collegie van Toezigt,
en tussehen dit Collegie. en den koster. De koster ontziet zich nfet
de schandelijkste leugens aan Z. E den Gouverneur te schrijven,
doch Z. E. antwoordt omtreut alle die, met echte bescheiden, Hem
door Kerkvoogden aangewezen iogens, in zijne missive d.d. 24
Januarij 1849 No. 25 „ik kan U (Kerkvoogden nl.) zij het ten allen
overvloede de verzekering geven, aat, wat ook door hem (den
koster n.l.) in zijne schrifturen is gezegd, zulks geen de minste
grond kan opleveren om U eenigszins minder te achten dan vroeger."
Deze betuiging nu van Z. E. is Kerkvoogden genoeg; zoodat zij
wel in eene schikking willen treden; meer om aan het beleefd ver
zoek van Z. E. den Heer Gouverneur te voldoen, dan dat zij den
koster waardig oordeelen keikelijke bediende te zijn. De Kerkeraad
is geheel van hetzelfde gevoelen. De meest beleedigde, de schan
delijkst belasterde door den koster, trekt het zich het minst aan:
hij ondervindt dat de hartelijkste liefde van velen, ja! van allen
zich het sterkst openbaart, nu één dezelfde van het jaar 1838
de hatelijkste vijandschap opnieuw vertoont. Hij verheft er zich boven
en is gedachtig aan Dengene Dien zij eer dan hem hebben gehaat.
C. SWALUE.
Mededeelingen vragen berichten enz moeten, om in het eerstvolgend
nummer le worden opgenomen, aan het adres der Redactie worden
toegezonden des Dinsdags, vóór 1 uur namiddags.
De e. v. Doopsbediening zal plaats hebben op Zondag
15 Maart.
Aangifte des Zaterdags te voren, 's avonds van 8—9 uur
iu de consistoriekamer, onder overlegging van het trouw
boekje.
In April zal geen gelegenheid zijn tot Doopsbediening.
De extra-collecte voor de Kerk, 1.1, Zondag gehouden,
heeft opgebracht f 12.50.
Mevrouw P. M. ontvangt iederen Woensdagmiddag van
2-5'/2 uur.
De Vrouwenkraiis vergadert 's Maandagsavonds om 8 uur
in „Ons Huis De Heer Van Brummelen houdt eiken
Donderdagavond om 8 uur een Bidstond bij zich aan huis.
De Marthakrans vergadert a.s. week op Maandagavond
en de krans van Zuster Dina en Mej. Koning op Dinsdagavond.
Evangelisatie-arbeid. Zaterdag, 28 Febr's avonds 7 uur,
Kindersamenkomst in „Ons Huis". Zondag 1 Maart
De gevonden bijbel
of dat staat in mijn boek ook.
(V ei'v o Ig.)
Een van ons sprak: „Laten wij het boek maar
terstond weer iu den grond stoppen, want zij
hebben onze voorouders waarschijnlijk verbrand
om dat boek. Wie weet wat zij ons doen, als
wij het houden."
Vader schoof de muts, die hij altijd droeg',
wat omhoog en sprak: „Jongens, we doeu het
boek niet weder in den grondwij willen weten
wat het voor een boek is. Geef het hier, ik zal
het opbergen tot Zondag' en dan zullen wij,
als wij naar de vroegmis geweest zijn, eens met
elkander er in lezen. Zien wij dan dat het een
slecht boek is, dan doen wij het weg. Gij moogt
niemand zeggen wat wij gevonden hebben."
Nu werd er den geheelen dag- gedacht en
g'esproken over de zonderlinge vondst; ieder
een verlangde naar den Zondagmorgen, die
eindelijk kwam. Toen werd het boek uit zijn
schuilhoek gehaald, op tafel gelegd en, terwijl
vader zijn bril opzette, sloot moeder de deur.
Eerst zocht hij het briefje weer op, las het nog
eens en zei: „Het is toch zeker dat het van
onze familie is, want deze boerderij heeft meer
dan een eeuw aan onze familie toebehoord,en
ook de namen wijzen het uit. Zij kunnen ook
geen slechte uiensehen geweest zijn, want
anders had God hun gebed niet verhoord. Wij
zullen nu lezen."
Hij las Lukas 2, nam zijn bril at en zei
„Het is geen slecht boek: er staat iu van onze
Lieve Vrouw, van onzen Lieven Heer en van
den Heiligen Jozef."
Ook moeder en de volwassen broeders stem
den met vader in; „een slecht boek is het niet."
Voortaan werd liet een vaste gewoonte om
na de Mis in het boek le lezen en allen vonden,
dat zij meer hadden aan dat lezen, dan aan
de Mis. Allen keurden dan ook goed wat vader,
een half jaar later, als zijn plan mededeelde,
om namelijk niet meer naar de Mis te gaan,
daar hij het boek liever had dan alle Missen.
Het was al eenigeu tijd zijn gewoonte ge-
wees! eiken avond, eer wij ter ruste gingen,
een gedeelte uit het boek voor te lezen en
daarna een avondgebed te doen, dat geheel
verschilde van vroegere gebeden.
Vader had het aan de zijnen nog niet mede
gedeeld, dat hij reeds lang niet meer biechtte
aan den pastoor, daar hij tot de overtuiging
gekomen was, dat niet de absolutie van den
pastoor, maar de vergeving der zonden door
God alleen vrede geeft. Wij, mijn broeder
Alphons en ik, waren al dikwijls in twistgesprek
geweest over de waarde van de biecht. Alphons
vond dat de biecht nog zoo kwaad niet was,
want hij meende dat hij, die gedurig biecht,
voor veel kwaad bewaard wordt, waartegen ik
inbracht dat dit niet mijn ervaring was, want,
zeide ik: „lk heb hou derde malen en ook
oprecht gebiecht, maar ik heb nooit een enkele
zonde overwonnen: ik kwam altijd met dezelfde
zonden bij den biechtvader terug en als ge
eerlijk wilt zijn, Alphons, moet ge hetzelfde
zeggen."
Alphons meende echter, als hij eens niet
biechtte, dat hij dan zeker veel meer zonde
zou doeu. Ik verstond het anders en zei: „In
tegendeel, door met een mensch over allerlei
zonden te spreken eu daarbij te moeten uit
weiden wegens de vragen van den biechtvader,
over tijd, plaats, medeschuldigen en allerlei
omstandigheden, zoowel als over de aanleiding
tot de zouden, verliest men weldraalleschaamte-
gevoel en komt er toe om met de zonde ver
trouwd te worden. Ik weet ten minste heel goed,
dat de priester over mij geheel onbekende
zonden vragen deed, die vele booze begeerten
in mij deden ontstaan en ik geloot dat, indien
ik nooit gebiecht had, ik minder schuldig voor
God zou zijn dan nu. Om je de waarheid te
zeggen, Alphons, boud ik debiechtvoorzondig."
Hierop zwegen wij beiden, heryatten den
arbeid en werkten een paar uur zonder iets te
zeggen.
i
(Wordt vervolgd.) v. L