Technisch Bureau
Kerkboeken
H. J. CA
Vragenbus.
LEEST DIT BLAD en LA AT HET LEZEN
Advertentien.
Licht-, Kracht- en
Zwakstr.-Installaties.
Z. J. LEEN.
vanaf f 135
SAAF's Boekhandel.
VAN
dan zou hier een flinke gemeente bestaan. Maar dat wegtrekken
naar andere plaatsen is voor de vorming van een gemeente zulk een
ellende. Hoewel reeds een 60-tal menschen hier in 13 jaar werd ge
doopt, had ik slechts één gezin meer over, en dat werkt zoo ver
lammend. Die menschen, die naar elders gingen, zijn wel niet ver
loren voor het Koninkrijk Gods, maar voor de gemeente Tasikmalaja
wel. Alles, alles wat daar in 13 jaar gewonnen was, was weer
weggetrokken naar elders, en het bleef maar een stumperig clubje,
dat bij de wereld eer medelijden dan haat opwekte.
Daar kwamen nog allerlei andere moeilijkheden bij. Een goeden
helper moest ik afstaan aan een een grootere gemeente. Toen kreeg
ik een helper, die inplaats van te gaan evangeliseeren, liever ging
jagen en daarvoor de kerk verzuimde. Hij liet dan de Zending nog
de onkosten betalen om hem naar zijn jachtgebied te brengen en
om daar bij kennissen te logeeren. Toen deze wegging, kreeg ik
een helper, die anders uit den arbeid onzer Vereeniging zou over
gaan naar de Apostolischen en die nu, als laatste redmiddel, te
Tasikmalaja werd geplaatst. Nog geen maand was hij hier, of ik
had al bericht, dat aan zulk een helper geen medicijnen konden
worden verstrekt, en ook, dat de school van zulk een helper toch
onmogelijk kon worden gesubsidieerd. Bom, daar stond ik, zonder
medicijnen, zonder subsidie, en zonder eenige verwachting van
den arbeid van zulk een helper. Hij was dus nog erger dan iemand,
die teleurstelt, hij was iemand van wien men niets meer verwacht.
Het waarnemen van Tasikmalaja werd mij dan ook hoe langer hoe
moeilijker. Wel had ik verleden jaar hier drie menschen mogen
doopen en beloofden zij heel wat voor de toekomst, maar die menschen
wonen nu ook al weer acht paal, dat is pl. m. 3 uren, hier vandaan.
Het waren vurige kolen, zoo hier en daar verspreid, maar een flink
vuur werd het niet.
Nu had ik den laatsten tijd wel meermalen gehoord van een
drietal Soendaneezen, dat reeds zeer dicht nabij het Koninkrijk Gods
was, maar ach, als- men honderdmaal teleurgesteld werd, dan
wordt men ten laatste wantrouwend.
Zoo ging ik Zaterdag naar Tasikmalaja, niet wetende welk een
heerlijke verrassing God mij daar had bereid. Ik had die menschen
laten ontbieden, om des avonds eens bij mij te komen. Ik had ver
wacht drie schuchtere menschen voor me te zien. die op alles maar
met „soemoehoen" antwoordden en waaruit men den eersten keer
geen woord kon krijgen. Maar hoe verrast was ik, toen des avonds
niet drie, maar vijf menschen voor mij verschenen, twee Soenda-
neesche mannen, twee Soendaneesche vrouwen en een Chineesche
vrouw. En dat waren niet alles beamende, alles slikkende en toe
stemmende zieltjes, neen, dat waren nu eens menschen, die eens
recht duidelijk, en met redenen omkleed, konden aantoonen, wat zij
zochten bij Jezus en wat zij ook bij Hem gevonden hadden,
geen kinderen in de genade, die als oude mannen en vrouwen over
de geestelijke dingen redeneeren. maar menschen, die een, zij het
korte dan toch diepe levenservaring achter den rug hadden. Mijn
zalige moeder noemde zulke menschen altijd „menschen met een
geboortedatum." Ik stond verstomd, toen ik hun klare en duidelijke
belijdenis hoorde. Dat is men zoo niet van een Inlander gewend,
ook niet van een bekeerden Inlander. Madrai was de aanvoerder
en de woordvoerder van dit vijftal. Hij is een man van 54 jaar met
een helder, intelligent gezicht. Van zijn jeugd af aan had hij een
vroom gemoed. Hij werd dan ook santri. Zoo getrouw mogelijk
volbracht hij zijn godsdienstplichten. Hij was voor een Mohamme
daan een werkelijk vroom man Bovendien kwelden hem geen aardsche
zorgen, daar hij een goede batikkerij heeft. Hij had dus tijd, geld
en lust om vroom te zijn. Lach niet om die uitdrukking, want zij
is ernstig gemeend. Een Inlander, die vroom wil zijn, heeft werkelijk
veel tijd, geld en lust daartoe noodig.
Wordt vervolgd.) v. L.
(Niet onderteekende vragen worden niet beantwoord.)
Vraag: Wat denkt u van den z.g.n. doop des Geestes, ook wel
tongenbeweging en Pinkstergemeente genaamd, die op vele plaatsen
in het buitenland en ook in ons land, met name te Amsterdam, aan
hangers telt en bijeenkomsten houdt, en zich in het bijzonder hierin
openbaart, dat zij, van wie men zegt, dat zij den doop des Geestes
ontvangen hebben, met vreemde talen spreken?
Antwoord: Het antwoord op deze actueele en belangrijke
vraag is niet in weinige woorden en evenmin gemakkelijk te geven.
Immers, de werkingen van den H. Geest zijn geheimzinnig en laten
zich niet gemakkelijk controleerener behoort een fijn, door den
H.G. zeiven geoefend onderscheidingsvermogen toe, om te onderkennen
of wat men ziet en hoort werkelijk vruchten van dien Geest zijn of
niet. En de ernstige christen is zeer bevreesd aan de eene zijde om
te veroordeelen wat werkelijk uit den H. G. voorkomt of daarmede
in betrekking staat, en evenzeer bevreesd aan de andere zijde om
aan te moedigen of te laten voortwoekeren wat niet uit dien Geest is.
Naast het: „verderf het niet, want er is een zegen in", staat ook:
„gelooft niet een iegelijken Geest, maar beproeft de geesten of zij
uit God zijn, want vele valsche profeten zijn uitgegaan in de wereld".
In I Cor. 14 spreekt Paulus over het spreken met vreemde talen
of eigenlijk, zooals er staat, met tongen. Wat was dat? Een geestelijke
gave in de eerste gemeente, waardoor sommigen, door Gods Geest
aangevuurd, in de bijeenkomsten, niet met vreemde talen, zooals
wij bedoelen, als wij van fransch, spaansch of chineesch spreken,
maar in vreemde, onverstaanbare klanken God loofden. Niemand
begreep er iets van en, wilde de gemeente er iets aan hebben, dan
moest het worden uitgelegd. Paulus schat deze gave dan ook niet zoo
heel hoog, veel minder hoog dan de profetie, dat is de verkondiging
en uitlegging van Gods woord en verborgenheden. Die gave der
tongen is later verloren gegaan, waarschijnlijk omdat zij niet meer
noodig was of minder nut deed of aanleiding gaf tot misbruik.
Eenige jaren geleden echter werd met veel ophef bekend gemaakt,
dat die gave der tongen zich weer geopenbaard had. Wat ik er toen
van las en hoorde ook van diegenen, die er zeer mede waren
ingenomen gaf mij niet een zeer gunstigen of aangenamen indruk.
Die onverstaanbare, vaak kinderachtige klanken waarvan niemand
iets begreep en die, uitgelegd, ook meestal bitter weinig inhoud
hadden, wat had de gemeente er aan Was profetie, verkondiging
en uitlegging uan het Woord, nu, evenals in de dagen van Paulus,
niet veel beter? Het is mogelijk, dat een enkele werkelijk door den
H. Geest aangegrepen, zoo sprak, maar ach, het gevaar is zoo groot
dat een ander die gave gaat nadoen, en dan wordt het diep treurig.
Men wenscht mede te behooren tot de dieper ingeleiden, het bezitten
van die gave wordt een criterium van meer vroomheid geacht, en
dan gaat men het ook probeeren. En wee den mensch, die met den
H. Geest en zijn werkingen speelt! Het gaat hem, als den zonen van
Sceva uit Hand. 19 .- 13—17. (Men leze die geschiedenis maar eens
na.) Het is hiermede als met de geloofsgenezing, een heerlijke zaak,
waarin een diepe en heilige waarheid ligt, maar die, door menschen
nagemaakt, die niet waarlijk met den H. Geest vervuld zijn, diep
treurig wordt. Door die tongenbeweging zijn al velen bedrogen uit
gekomen. Ernstige jonge menschen uit Amerika en Duitschland en
misschien nog uit andere landen zijn naar de heidenen heengegaan,
naar Indië en naar China, meenende, dat zij daar op eens de taal
van dat land zouden kunnen spreken en het Evangelie verkondigen.
Waartoe diende die lange voorbereiding, dat aanleeren van die
moeilijke talen? De H. Geest kon het immers veel beter en in een
oogenblik onderwijzen. En zij kwamen jammerlijk bedrogen uit,
stonden met den mond vol tanden en keerden ontgoocheld, naar huis
terug. Laten wij dus met groote voorzichtigheid al dergelijke be
wegingen beschouwen en God bidden ons in de waarheid te leiden,
Hem bovenal vragende om die vruchten des Geestes, waarvan
Galaten 5 22 spreekt: „liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid,
goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid".
Die zijn het meest noodig. Het spreken met tongen wordt daardoor
Paulus niet genoemd.
VAN SPEIJKSTR 4.
Interc. Telef. No. 101.
Aanbevelend,
verkrijgbaar in
Eet het