VOOR
No. 18
ZONDAG 30 AUGUSTUS 1914
3de Jaargang.
ZANDVOORT EN AERDENHOUT
Het zwaarste moet ook het
zwaarste wegen.
Loiigenny,haarlem.
ZONDAGSBODE
VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG
REDACTIE:
Abonnementsprijs q. POSTHUMUS MEYJES - Zandvoort.
Per Jaargang voor Zandvoort 1.50 Jhr- Dr- F- van LENNEP - Aerdenhout.
buiten (franco) 2.50 Adres voor de Administratie
Afzonderlijke nummers0.05 p SAAF. Burgemeester Engelbertsstr. 9-13
Zandvoort - Telefoon No. 27
Advertentiën 1—5 regels0.55
Elke regel meer0-10
Dienstaanbiedingen 1—5 regels 0 35
Elke regel meer0.06
Bij abonnement extra korting
Zondag 30 Augustus 1914, Ned. Herv. Gemeente:
v.m. 10 uur: Ds. J. A. VAN LEEUWEN,
Predt. te Bloemendaal.
„Het woord dat de profeet Jeremia gesproken heeft tot
Baruch, den zoon van Neria, als hij die woorden uit den
mond van Jeremia in een boek schreef, in het vierde
jaar van Jojakim, den zoon van Josia, den Koning van
Juda, zeggende: Alzóó zegt de Heer, de God Israels van
u, o Baruch; Gij zegt: Wee nu mij, want de Heer heeft
droefenis tot mijne smarte gedaan; ik ben moede van
mijn zuchten en vind geen rust." enz. enz.
Jeremia 45.
I.
Aan zijn leerling Baruch heeft de profeet Jeremia, in het
vierde jaar van Jojakim, den Koning van Juda, d. i. in het
jaar 605 v. C., zijn prediking gedicteerd; een oordeelspre-
diking, want de profeet is door God geroepen om uit te
roeien en omver te werpen en te verderven en te verdelgen
om te doen hooren de aankondiging van vuur en zwaard
en honger en pest.
Is het wonder dat Baruch, deze dingen te boek gesteld
hebbende en na de opdracht om het geschrevene zélf aan
het volk voor te lezen, (Jeremia 36 vs. 48) vervuld te
hebben, hevig verschrikt is geworden? Zelf geen profeet
z'.jnde, is het hem of de bodem onder zijn voeten wegzinkt.
De angst grijpt hem aan. Hoor hem klagen: „Wee mij,
zant de Heer heeft mij smart op smart aangedaan; ik ben
moede van mijn zuchten en vind geen rust!"
God ontfermt zich echter over hem en geeft Jeremia last
om Baruch uit diens wanhopige stemming uit te helpen.
Daartoe wijst de profeet hem eerst op wat God bezig is
te doen. Inplaats van alleen aan zichzèlven te denken, moet
Baruch daarop letten: „Zie, wat ik gebouwd heb breek ik
af, en wat ik geplant heb ruk ik uit, zelfs dit gansche land."
Maar is dat een bemoediging? Is het niet veeleer om,
vol ontzetting, den angstkreet: „Wee mij!" te herhalen? Is
het niet om het te besterven van benauwdheid, wanneer
héél een wereld bezig is onder te gaan?
Ja, en tóch: Gods oordeelen hebben hun doel niét in
hun onmiddellijke uitwerking. Zij richten verwoestingen aan,
zij werken den dood. Maar om, langs dezen weg, de wereld
te reinigen, te louteren en op Kaar puinhoopen een nieuwe
wereld te stichten. Daarom is het dan ook zoo verkeerd om
zich, terwijl duisternis de aarde bedekt en donkerheid de
volkeren, in zichzelven op te sluiten, zonder acht te geven
op het morgenrood dat zal geboren worden uit de schaduwen
van den nacht. Daarop wijst de profeet den ontstelden
Baruch, door hem, namens God, de bestraffende vraag te
stellen: „En zoudt gij u groote dingen zoekenGij zoudt,
terwijl God zulke geweldige dingen volvoert, alleen met
uw onbeduidend, nietig persoontje bezig zijn en al uw aan
dacht wijden aan uw kleine „ik" Moet dan, als God spreekt,
het menschenkind niet zwijgen? moet het individueele niet
op den achtergrond treden, als God sociale belangen aan
de orde stelt? „Zoek ze niet!", spreekt Jeremia. Gevoel
uw geringheid. Wat is uw zaak, vergeleken bij de zaak van
het Koninkrijk Gods, dat bezig is te komen met macht?
Bij deze terechtwijzende toespraak mag de profeet het
echter niet laten. God heeft hem ook een woord toever
trouwd om den sidderenden Baruch te troosten. „Maar",
zoo is de geruststellende verzekering die hij ontvangt,
„ik zal u uwe ziel tot een buit geven, in alle plaatsen
waar gij zult henentrekken". En dus: vrees niet! Uw leven
zal verschoond worden. Dat zult gij uit de algemeene ver
woesting als uw buit wegdragen.
In de vreeselijke toestanden en omstandigheden waarin
wij tegenwoordig leven, mag het teksthoofdstuk zeker wel
bijzonder toepasselijk worden genoemd. Gods gerichten gaan
over de wereld en bedreigen haar met den ondergang. Een
vuur is ontbrand, dat heel Europa zoekt te verslinden. Het
zwaard is getrokken en, als slachtschapen, worden jonge
lingen en mannen bij duizenden tegelijk geofferd op het
ijzeren altaar van den onverzadiglijken oorlogsgod. Honger
en pest staan gereed om den gruwel dier verwoesting te
voltooien.
Is het niet om het uit te schreeuwen van angst: „wee
mij, wee mij"? Wordt niet de eene droefenis op de andere
gestapeld? Zullen wij straks niet onder dien berg van smart
worden verpletterd? Zijn wij met moede van ons zuchten;
dood-moede van het denken en vragen en gissen en zorgen?
Waar vinden wij rust, nu de droom van vrede zóó plotseling
is verstoord en de oorlogen en de geruchten van oorlogen
ons in een ondragelijke spanning houden, dag en nacht?
Voorwaar, wij beleven ontzettend zware tijden. Maar: der
tijden God is daarin bezig Zijn Raad te volvoeren. Hij
breekt af, wat Hij gebouwd heeft en rukt uit wat Hij plantte.
En zullen nu wij, terwijl Hij wonderen geeft in den hemel
boven en teekenen op de aarde beneden: bloed en vuur
en rookdamp, groote dingen zoeken voor onszelf? Onze
persoonlijke vragen en belangen het zwaarste laten wegen?
Ons „ikje" maken tot het centrum onzer gewichtige belang
stelling en bemoeienis? Is, als we dat doen, het gevaar soms
denkbeeldig om zoo het ééne noodige uit het oog te ver-
Ververij en Chemische Wasscherii stoomt E» yerft alle S0l'rtE"
DAMES- en HEEREN GARDE-
Jï n-HrrnYMrsrf Gr- Houtstraat 5a ROBE, vlug en onberispelijk.