ZONDAGSRUST: een voorspel van het vredelied der eeuwigheid.
Voor eiken dag.
Zending.
FEUILLETON.
liezen en voor de roepstemmen Gods, die in de gerichten
welke over de aarde gaan, tot ons komen, het hart gesloten
te houden of er alleen doodelijk door te worden verschrikt?
Wee nu mijis de algemeene noodkreet. Mijn zaken
loopen in de war; mijn verdiensten houden op mijn fortuin
gaat verloren; mijn toekomst is weg!
Wee nu mij! mijn gezondheid is gebroken; mijn zenuw
leven is geknakt; mijn hoop is vervlogen; mijn geloof bezwijkt!
Wee nu mij! mijn kostwinner is opgeroepen; mijn man,
mijn vader, mijn zoon, mijn bruidegom is weggegaan om
de wacht te betrekken aan de grenzenZal ik hem weder
zien of zal ook zijn naam straks vermeld worden op de
lange lijst van gewonden en gesneuvelden?
Wee nu mijmijn Vaderland, zal het zijn vrijheid en
onafhankelijkheid kunnen handhaven? Als Nederland ten
minste maar blijft buiten den strijd Als óns althans maar
de rampen van een bloedigen krijg worden bespaard!
Wee nu mij mijn hart breekt onder het lijden van die
vele duizenden, wier geluk door den oorlog is verwoest
wier bezittingen opgingen in vlammen; die de gruwelijkste
operaties hebben te verduren in de hospitalen die neer
stortten op het slagveld, doodelijk gewond, ter prooi aan
brandenden dorst, om straks vermorzeld te worden onder
de hoeven der over hun bloedende lichamen heenrennende
paarden of door de bliksemende raderen der voortvliegende
kanonnen of door de drommen soldaten, die, met gevelde
bajonetten, aanstormen en hun gevallen kameraden vertrappen!
Wee nu mij
Maar, als God het oordeel brengt en, met dat oordeel,
„een kwaad over alle vleesch", mogen wij ons dan beklagen
dat Hij óns niet spaart Moet het deel, het kleine onder
deeltje, dan gehandhaafd worden ten koste van het geheel?
Is iedere mensch in hel groote raderwerk der menschheid
wel iets anders dan een klein, een uiterst klein radje? Is
hij, in den berg, waarop de Kunstenaar en Bouwmeester
bezig is zijnen tempel te stichten, wel meer dan één nietig
zandkorreltje Zijn niet de volkeren te zamen voor den
Schepper van de einden der aarde een droppel aan den
emmerrand, een stofje aan de weegschaal
God mobiliseert Zijn legerscharen. Hij slaat het beleg om
de wereldvesting. En nu zullen wij alleen rekenen met ónze
plannen en toestand, die daarbij worden geschaad en schreien
bij het graf ónzer idealen Is het niet beter om in stilheid
en vertrouwen onze sterkte te zoeken en, onder het ratelen
der donderslagen, het hoofd te buigen, zeggende: „Ik zal
hooren wat God de Heer spreken zal want Hij zal tot
Zijn volk en tot Zijn gunstgenooten van vrede spreken.'
(Ps. 85 9)? P. M.
Verzameld door C. B.
Barmhartigheid zonder warmhartigheid is armhartigheid.
Jung Stilling.
Er zijn tal van voorgangers, die, hoe begaafd ook in
menigerlei opzicht, toch de gave des gebeds missen en
dus onder de „par force" bidders moeten gerangschikt
worden. Prof. K r u ij f.
Het pleit niet voor onze liefde als de open collecteschaal
meer krijgt dan de gesloten bus. E.
Vele menschen verlangen voor een dubbeltje weldadig
heid een rijksdaalder dankbaarheid terug.
van S a nd ij k.
Nog liever zou ik afgoden aanbidden, dan in het geheel
geen God hebben. Hilty.
Preeken moeten, zoo al geen veldslagen, dan toch minstens
daden zijn, geen geestelijke manoeuvres. H e r z o g.
De godsdienst van een jongen man kan er onmogelijk
precies zoo uitzien als de godsdienst van zijn grootmoeder.
Drummond.
Evangelisatie in België
door F. Decoster.
Vervolg.)
Aerscliot heb ik in mijn jeugd Ieeren kennen op onze bedevaart
naar Scherpenheuvel.
Als ik twaalf jaar oud was, nam mijn vader mij mee om naar
Scherpenheuvel te gaan bedevaarten.
We vertrokken dan 's morgens om drie uur, om ons te voet over
Aerschot naar de plaats der bedevaart te begeven. En zoodra we
dan buiten de kom van ons dorp waren, sprak vader op ingetogen
toon; .Jongen, we gaan lezen (bidden)". Dan klonk het uit vaders mond:
„In den Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, amen.
Ik groet u, dochter van God den Vader."
En ik viel dan in:
„Wees gegroet, Maria, vol van gratie, de Heer is met u; gebenedijd
zijt gij boven alle vrouwen en gebenedijd is de vrucht uws lichaams.
Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons, arme zondaars, nu en
in de uur onzes doods. Amen."
Dat ging dan zoo voort den langen weg langs. Vader zette in en
ik antwoordde:
(Vader): Ik groet u, moeder van God den Zoon.
(Ik): Wees gegroet, enz.
Bladzijden uit het leven vaneen Christen
door Don Camilo Calamita.
(Vervolg.)
Daar zulks in het begin wel het geval was
geweest, wellicht om niemand af te schrikken
en het getal hoorders te vermeerderen, kostte
het moeite hieraan de hand te houden, doch
eindelijk behaalden wij de gewenschte over
winning, en tegelijk vermeerderde ook zoozeer
het getal toehoorders, dat weldra ons lokaal
geheel gevuld was. Eens, toen de godsdienst
oefening reeds was aangevangen, bemerkte ik
den heer Duncan onder mijn toehoorders en
verzocht hem in mijn plaats te willen voor
gaan, hetgeen hij deed Mijn gehoor was dien
avond bijzonder talrijk en na zich van alles te
hebben doen onderrichten en kennis te hebben
gemaakt met onderscheidene mijner nieuwe
vrienden, betuigde de heer Duncan mij den vol
genden ochtend bij het afscheid zijn ingenomen
heid met den toestand van dezen zendingspost.
Een d^r eerste zaken waarmede ik mij bezig
hield bij mijn vestiging te Utrera, was het rich
ten van een verzoekschrift aan het gemeente
bestuur tot het verkrijgen van een afzonderlijk
kerkhof voor de belijders van ons geloof.
De toenmalige Alcalde (Burgemeester) was
genegen mij dit toe te staan, doch werd onge
lukkig spoedig door een ander vervangen,
die fanatiek roomsch was. Deze verklaarde rond
uit, dat ons geen duim gronds voor dat doel
zou worden gegeven en tevens dat het ons ont
zegd was onze dooden in hun gewijde aarde
te doen rusten. Destijds stierf alhier een En-
gelschman, die deel uitmaakte van een reizend
gezelschap, en de dweepziekte Alcalde verkoos
liever het lijk op eigen kosten naar Sevilla te
doen vervoeren, dan een begraafplaats voor hem
hier aan te wijzen. Hiervan evenwel gaf ik ken
nis aan den Gouverneur, die den Alcalde niet
slechts streng berispte en beboette, maar hem
tevens veroordeelde om onverwijld uit eigen mid
delen een begraafplaats alhier te doen aanleg
gen en zoo zag men op dienzelfden middag,
dat het lijk van den Engelschman naar het sta
tion van Utrera en vervolgens naar Sevilla werd
vervoerd, de metselaars een aanvang maken
met het nieuwe kerkhof. Intusschen scheen hier
mede aan mijn vijanden het teeken gegeven te
zijn om mij op het felst te bestrijden, hetgeen
mij evenwel niet belette mijn werk met onver-
flauwden ijver voort te zetten.
Zoo werd ik o.a. eens beschuldigd van zeven
olijfboomen van hun jonge loten te hebben
beroofd om tot voeder te dienen voor onze
geit, waarvan onze kleine Lydia de melk dronk;
en daar die aanklacht door valsche getuigen
werd gestaafd, kostte mij dat 155 realen (f 19.25).
Een andermaal had ik mij met iemand uit de
gemeente naar een naburige plaats begeven,
I alwaar, gelijk ik vernomen had, hevig tegen
ons van den kansel werd uitgevaren. Wij wensch-
ten dit eens te hooren; doch zoodra de Alcalde,
die zich ongetwijfeld over de zaak van het
kerkhof wilde wreken, dit vernam, liet hij haastig
alle politiedienaren, veldwachters enz. over wie
hij beschikken kon, bijeenroepen en gaf hun
last het volk op te hitsen om ons te steenigen.
Doch ook uit dit gevaar verloste ons de Heer.
Tevens ontbrak het destijds niet aan naam-
looze geschriften met bedreigingen en vervloe
kingen, die wij bij het uiteengaan van onze
godsdienstoefeningen doorgaans in het venster
gestoken vonden. Dit bleef echter zonder verder
gevolg.
Intusschen was het door ons gebezigd lokaal
zoo bouwvallig geworden, dat het gevaarlijk
werd het langer te gebruiken. Eenige dagen
voor wij het konden verlaten, was het reeds
ten deele ingevallen. Ons was wederom een
zoon geboren en zoodra ons dit mogelijk was,
namen wij onzen intrek in een ander lokaal,
dat op dienzelfden avond door den predikant
Alonso werd ingewijd, die ook bij die gelegen
heid den doop aan ons kind toediende.
(Wordt vervolgd). v. L.