Een onrustige Zondag is een verloren Zondag en een verloren Zondag is een verloren Zegen. FEUILLETON. Voor eiken dag- Mededeelingen. welk een Kemeltergend luxe-leventje leven diezelfde vrome broeders en zusters, die zich 's Zondags in de kerk „pelgrims en vreemdelingen" noemen en zingen dat het hierbeneden niet is. Wat is er een gekibbel onder de christenen, een elkaar verketteren, een met elkander concurreeren, waarbij de laagste middelen het doel moeten heiligen. Welk een rampzalige verwarring heerscht er in de gewetens der christenen, dat zij meenen hun verloren zaak te kunnen redden door verscherpte formules en belijdenisvragen en plechtige beginselverklaringen. De theologie heeft de religie verdrongen. Men maakt overal „kwesties' van, zelfs van het goed recht om gezangen te zingen in de kerk of zou het godverheerlijkender zijn alléén psalmen aan te heffen Met belachelijken ernst wikt en weegt men het pro en het contra van een stomme-e achter den naam „Heer". Is Heere niet veel eerbiediger Men belegt groote vergaderingen om het al of niet wenschelijke van een nieuwe bijbelvertaling te bespreken, als had de wereld een 3-tal eeuwen stilgestaan Men schrijft boeken en brochures over de vraag of een vrouw wel predikant mag wezen. Men slikt kudden kemelen tegelijk in, zonder blikken of blozen, maar maakt gewetens bezwaren om één klein mugje te verorberen. Zelfs in deze benarde dagen blijven de kerken en kerkjes onder elkaar bidstonden houden, er zorgvuldig voor wakend dat zelfs nu de hooge muren van kerk A, B, C enz. enz. in stand worden gehouden, opdat men daarachter veilig zou kunnen bidden tot zijn gereformeerden god en zijn vrijzinnigen god en zijn doleerenden god en zijn lutherschen god en zijn doops gezinden god en weet ik tot wat voor dor en dood gods- begrip nog meer. Ik kan niet alles noemen. Maar dit staat voor mij vast dat God, door de geweldige gebeurtenissen onzer tijden, op de muren onzer duizenden groote en kleine kerkgebouwen en boven de altaren, waarop de christenen hun offeranden ontsteken, die, in schijn van den Eenig-Waarachtige te worden gebracht, den god dezer eeuw zijn gewijd, met vlammend schrift de letteren heeft geschreven „Mene, Mene, Tekel, Upharsin Wie dat vonnis leest, en verstaat, verbleekt. Maar ook hij dankt dat de verlossing nabij is. Ons christendom wordt in al zijn naaktheid tentoongesteld en in al zijn schijn heiligheid. Dat is de weg, die leiden kan tot bekeering van óns christendom tot hèt christendom, tot den levenden Christus-zèlven, die geen poginkjes meer behoeft te doen om een goedkoop succesje te behalen die de wereld over wonnen heè/t en daarom de wereld overwinnen zal. Als wij dit oordeel nu maar aanvaarden Als wij nu maar niet voor verdrukte onschuld gaan spelen Wat ik geplant heb, roei ik uit en wat ik gebouwd heb, breek ik af. En gij zoudt u groote dingen zoeken Zoek ze nietNeen, zoek ze niet (Slot volgt.) P. M. Verzameld door C. B. Menigeen wil het recht aan zijn zijde hebben, zonder er echter naar te vragen of hij wel staat aan de zijde van het recht. Parker. Nergens wordt zooveel gelogen als bij een oorlog, een jachtpartij en een verkiezing. Bismarck. Verloren illusies zijn gevonden waarheden. M1111 a t u 1 i. Ook in het wijken is soms heldenmoed alleen helden kennen dien moed en daarom is ook alleen aan helden het vluchten geoorloofd. da C o s t a. Misschien is lijden meer met zijn hart leven. V i n e t. De discipel van Jezus daagt zelfs zijn Vaderland voor de rechtbank van zijn geweten. C o 1 a n i. Men wordt lid van een sociëteit om er te komen. Velen schijnen echter alleen lid te worden van een kerk om ervandaan te blijven. Complimenten aan N. N. De extra-collecte voor de Kerk, 1.1. Zondag gehouden, heeft f 32.7QV2 opgebracht. Er was o.a. een bankbiljet van f 10.— bij. Kerkvoogden zeggen hartelijk dank. De Diakonie ontving van de fam. S. f2.50 en toezegging van een jaarl. Bladzijden uithet leven vaneen Christen door Don Camilo Calamita. (Vervolg.) Niet alles was echter winst bij die verwisseling van woning, want in diezelfde straat, uit slechts vier huizen bestaande, waar ons nieuw lokaal gelegen was. woonden twee rijke boeren, die ons zeer vijandig gezind waren en alle werk ontnamen aan hen die ons lokaal binnengingen. Bovendien vernam ik dat de eigenaar het voor nemen had het huis zoo spoedig mogelijk te verkoopen en er ons althans niet langer in te dulden. Hij was zeer fanatiek, gelijk o.a. bleek bij gelegenheid van een processie ter eere van de Virgen de Consolacion (Maagd der Ver troosting) de eigenlijke Diana of Godin van Utrera, toen hij een onzer geloofsgenooten, die stil zijn weg ging, doch zonder zijn hoed af te nemen, met een ruwen stoot op den grond wierp onder het uiten van een vloed van scheidwoorden. Ik besloot dus naar een ander lokaal om te zien en vond een huis dat veel ruimer en beter was dan het vorige en in alle opzichten aan de vereischten voldeed. Twee bezwaren waren er echter, die ik aan den predikant Moore. den opvolger van den heer Duncan als agent van het Edinburgsch genootschap moest voorleggen. Vooreerst was het iets hooger in prijs dan het andere en daarbij was de eigenaar niet genegen het te verhuren, indien wij hem niet de ver zekering konden geven, dat hij een contract voor eenige jaren kon laten opmaken. ..Waarom verlangt gij dit?" vroeg ik hem. „Ik wil het u wel ronduit zeggen ".antwoordde hij. „Ik heb altijd gemeend dat het u onmogelijk zou zijn hier wortel te schieten en dit denk ik nog. Eén dag komen en den volgenden naar elders trekken, wie weet waarheen, zóó en niet anders zal het met u gaan." „Daarin vergist gij u ten eenenmale", hernam ik. „Wij blijven stellig hier. Veel waarschijnlijker is het dat de monniken Utrera verlaten dan wij." „Alles is mogelijk, maar ik vertrouw het toch maar ten deele. Intusschen, zoo gij werkelijk het voornemen hebt dit huis te huren, zal ik er morgen reeds het werkvolk in zenden om het in orde te brengen." Dit geschiedde dan ook werkelijk. De metse laars wzren reeds den volgenden dag aan het werk, terwijl de huurders der onderscheidene vertrekken, die het huis bevatte, verzocht wer den naar een andere woning om te zien. Van dit alles haastte ik mij den heer Moore te onder richten, hem tevens wijzende op den inhoud van het contract, dat zeer voordeelig voor ons was. Ik drong dan ook op een spoedige be slissing aan. Mijn brief, dien ik den Uden November schreef, kruiste zich met een van hem van den lOden. waarin hij mij meldde.dat het Edinburgsch genootschap zich, uit gebrek aan middelen, genoodzaakt zag den zendings- post te Utrera op te heffen en mij derhalve niet langer dan tot 1 Januari 1885 kon onder steunen. Wat deze zoo onverwachte slag voor ons was. tracht ik niet te beschrijven mijn vrouw en ik waren als verpletterd Hoe konden wij deze tijding aan de gemeente en aan onze helpers overbrengen en den eigenaar van het huis, dat voor ons in gereedheid werd gebracht, zeggen dat wij er van afzagen! Hierbij ontzonk ons alle moed 1 Zoo had hij dan toch gelijk gehad, terwijl wij door onze geloofsgenooten waren losgelaten. Hoe donker en raadselachtig schenen ons de wegen des Heeren en welke bange dagen hebben wij toen doorleefd 1 En toch ook wederom welk een troost was niet voor ons het gemeenschappelijk gebed en het vast vertrouwen dat onze God ons niet boven onze krachten beproeven zou en ons lot in zijn handen veilig was. (Slof volgt.) v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1914 | | pagina 2