De Kerstfeestprediking. De laatste Advents-Zondageene schoone gelegenheid om zich op de blijdschap van het komende Kerstfeest rustig voor te bereiden FEUILLETON. van den Heiland en zijn reddingswerk ons recht dankbaar en ootmoedig terugleiden naar Bethlehem's kribbe. 't Is waar, we zien daar niet meer een kind, dat terstond na zijn geboorte, op den schoot zijner moeder gezeten, plechtig en majestueus de handen opheft om herders en wijzen te zegenen. Geen kind met glorieschijn om het hoofd, als op oude schilderijen. Geen tooverkind, uit een toover- wereld tot ons neergedaald. We zien er een kind, klein en zwak en hulpeloos, net als andere kinderen. Maar met ons knielt voor dat Kind een groote gemeente in aanbid ding neer, een gemeente uit alle geslachten en natiën en tongen, en we jubelen samen „een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op zijn schouderen men noemt zijn naam Wonderlijk, Raad, sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst." Niemand kan zoo meebidden en meeloven, die niet eerst gestaan heeft onder het Kruis. De weg leidt van Bethlehem naar Golgotha. De weg leidt ook van Golgotha naar Beth lehem. Wij moeten bij die kribbe staan als menschen, die Hem kennen in zijn wondere Heilandsüefde, die getuigen geweest zijn van zijn prediken, van zijn arbeiden, van zijn lijden, van zijn sterven, getuigen van zijn opstanding bovenal, en die zoo in het leven, dat voorafging, en in het leven dat volgde, de oplossing van het Golgotha-raadsel hebben gevonden. Wij moeten tot die kribbe komen met de ervaring zijner verlossing in het hart, de ervaring van een verlossing, die volkomen zeker en volkomen wezenlijk en volkomen verlossing is. En als ons zoo de heerlijkheid van Golgotha geopenbaard is, o dan zal ons ook de heerlijkheid van Bethlehem niet verborgen blijven. Zie, wanneer ons bij de aanschouwing van heel zijn lijden en sterven nog niet de moed ontzonken is om zijn verdienste als menschelijke verdienste op te vatten, als zelfverlossing der menschheid, als een groote vrijmakende daad door den mensch aan de menschheid verricht, die moed ontzinkt ons als wij het Kind in de kribbe aan zien. En dat is de heerlijkheid van het Kind In dit Kind is het volstrekt en volstrekt niet de menschheid, die de ketenen van zonde en dood verbreekt. Dit Kind is krach tens zijn menschheid, aan de verzoeking en aan de ver gankelijkheid onderworpen, evenals de ellendigste zijner natuurgenooten. Maar door dit Kind wil God ons verlossen. Hij zendt het ons. Hij geeft het ons. Hij buigt zich in dat Kind tot ons neer. Hij bezoekt ons in dat Kind met Zijn barmhartigheid en genade, met zijn verlossende ontferming. Hij, de verborgen God, heeft ons dit Kind doen geboren worden als het uitgedrukte beeld zijner zelfstandigheid, als het afschijnsel zijner heerlijkheid, zoodat wij durven roepen „een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven en dat Kind durven begroeten met de namen, die den Aller- hoogsten zelf toekomen „Wonderlijk, Raad, sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst Men zegt wel eens, dat de menschen meer belang stellen in de viering van het Kerstfeest dan in die van onze andere Christelijke feestdagen. Volle kerken. Feestelijke stemming in allerlei kringen. Een algemeen verlangen om ook iets mee te krijgen van den gloed, die er uitgloort van Beth- lehems kribbe. Maar als wij goed toezien, dan ontdekken wij spoedig, dat de werkelijke, echte Kerstvreugde, die de heerlijkheid van het Kind verstaat en de heerlijkheid van het Kind geniet, voorwaarniet zoo gemakkelijk te ver krijgen is. Zij is slechts weggelegd voor hen, die den grooten omweg over de lijdensweken, over Paschen en Pinksteren reeds gemaakt hebben. Maar zij, die dezen omweg maakten, zij worden dan ook vervuld met onuit sprekelijke en verheerlijkte vreugde, wanneer zij de ster zien, en zij begroeten het zalige Godsgeschenk in de kribbe met helder feestgezang „Eere zij God in den hooge, vrede op aarde, in menschen een welbehagen Naar Dr. M. Rade.) U is heden de Zaligmaker geboren Dat is de Kerstfeest prediking. Zij is gehouden in de Bethlehems-kerk, die niet aardsch van hout en steen, maar hemelsch van louter licht gebouwd was in den donkeren nacht. Zij is van Boven en uit den mond van een hemelschen bode gekomen en be geleid door een koor, dat niet van deze wereld is. Sedert gaat deze prediking de wereld door, van het lied des hemelschen heirlegers vergezeld. Waar zij komt, daar wordt het licht in den nacht, daar omschijnt de heerlijkheid des Heeren het vermoeide en belaste hart, de ziel, die naar God dorstdaar wordt in deze wereld, waar de stemmen van gejuich en van geklaag in wilde wanorde door elkaar weerklinken, het heilige lied weder gehoord, dat verkondigt, dat de mensch zijn God en in zijn God den verloren vrede en het verlorene hemelsche, goddelijke leven weder gevonden heeft. U is heden de Zaligmaker geboren Groot, heerlijk woord Uit dat woord spreekt alles, wat de ontfermende liefde Gods van oudsher tot de menschen gesproken heeft. Uit dat woord schittert in hemelsche klaarheid alles, wat de rijke, genadige, almachtige God den menschen gedaan en gegeven heeft, om hen uit de duisternis te redden tot zijn wonderbaar licht en uit den dood tot het leven. Ja, Een middag op Huisbezoek. SCHETSJE UIT DE UTR. STADSZENDING. (Vervolg.) Langzaam keerde ik naar het tuinhekje terug en trad dat van het volgende huis binnen. Een bejaard vrouwtje van kleine gestalte doet mij de deur open. Besluiteloos kijkt ze een oogen- blik naar den dorpel van het kozijn, alsof ze zocht naar een middel om van mij af te komen. „Wij krijgen nooit huisbezoek", treuzelde zij. „Te grooter zal dan, dunkt mij, het verlangen daarnaar zijn." -Ik weet niet of u bij ons wezen moet, wij zijn (ze noemt haar kerk). Ik liet mij ook door die overreding niet terugschrikken en antwoordde, dat ik gaarne met alle menschen wil spreken over den weg der verlossing. „Nu, u kan wel binnenkomen." Ik werd in de achterkamer geleid en tot zitten uitgenoodigd. Uit de voorkamer hoorde ik een grove man nenstem grommen: „Wie is daar?' -Een mijnheer van de Stadszending, die huis bezoek komt doen', lichtte de vrouw hem in. „Moet die hier wezen Huisbezoek. Waarvoor is dat! daar komt nooit iemand voor huisbezoek. Ik wil er nu ook niet mee te doen hebben," hoorde ik_ zeggen op ontevreden, grimmigen toon. Met zacht-vriendelijke woorden zocht de vrouw hem te bewegen naar de achterkamer te komen. Even verzette hij zich nog, doch toen richtte hij zich op uit zijn rieten leun stoel, greep zijn knoestigen steunstok, en traag- slepend met ongelijken tred strompelde hij naar de achterkamer. Een lang-magere gestalte; het hoofd sterk voorover gebogen, steunend met de kin op de om den hals vastgeknooptecachenez. De diepe, scherp-belijnde trekken van zijn hoekig wezen doen mij hem zeventig jaren schatten. De veel te wijde jas zwabberde om het magere lijf, terwijl hij, zich vasthoudend met de ééne hand aan elk passeerend meubel stuk, van de voor- naar de achterkamer liep. „Wel, Vader, ge vindt het zeker wel goed, dat ik een oogenblik kom praten, he 1" Hij antwoordde niet. Zijn groote oogen bleven van onder stoppelharige wenkbrauwen, nieuws gierig-onderzoekend op mij rusten, maar de lippen sloten zich vaster. Hij kwam strompelende, nu er geen stoel of tafel meer in zijn bereik was, de beide handen steunende op zijn stok, naar mij toe, en bleef vlak voor mijn stoel staan, zoodat zijn knieën tiktakten tegen de mijne. „Wat komt u hier doen vraagde hij met nadruk op het woord doen, en een driftige knik van het rimpelend hoofd, terwijl de knokige vuist op de tafel tikte. „Dat zal ik u zeggen, maar gaat u zitten, want het staan kost u moeite. Ik ben Evangelist en zoek het verloren schaap, dat van den Herder is afgedwaald. Ik ga huis aan huis, zoekend tot ik het gevonden heb. Ben ik hier niet terecht, dan ga ik weer opstappen, verder, huis aan huis, want de goede Herder moet het weerom hebben." Slot volgt.) v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1914 | | pagina 2