Mededeeiingen. Zending- Vragenbus- hen is de belijdenis-ure een waarschuwing om weder te keeren en hun leven van Christus-verloochening plaats te doen maken voor een leven van toewijding aan den Heer. „Uw ja zij ja.'' In ieder hart moet dat oprechte „ja'' weerklinken. En aanwezig moet zijn de eerlijke wil om dat woord waar te maken. Gemakkelijk is dat niet. Want Christus volgen is: Zijn kruis op zich nemen, sterven aan de zonde, zichzelven verloochenen, één begeerte kennen „wat wilt Gij dat ik doen zal?'' Maar: God is getrouw. Volharden door eigen inspanning is niet mogelijk. Maar wèl „door Gods genade." Wie dat verstaat, zet zijn eens gesproken „ja" dagelijks om in een gebed om bewaring. Zulke belijders worden bewaard. Zij merken het zelf en de gemeente ziet den Naam van den Heer op hun voor hoofd geschreven. Toen volgde de beantwoording der vragen, waarna de Voorganger de zegenbede van I Thessalonicensen 5 vs. 23 uitsprak en Gezang 99 vs. 4 gezamenlijk werd gezongen. Daarop werd aan een der nieuwe leden de H. Doop be diend. De tekst dien de doopeling medekreeg was „Strijd den goeden strijd des geloofs." In het tweede deel van zijn toespraak richtte Dr. Weener woorden van bemoediging en gelukwensch tot de nieuwe leden en hunne bloedverwanten. Hij smeekte allen en degenen die hen onderwezen voor hen te blijven bidden en drukte de lidmaten nog eens op het hart om bij het Kruis te blijven, zich te laten leiden door den H. Geest, zich den Heer niet te schamen maar Hem ook in het openbaar voor de menschen te belijden. Na het nagebed werd nog gezongen Gez. 194 vs. 5. Met den Apostolischen zegen scheidde men, de herinnering medenemende aan een heilige ure in Gods Huis samen doorgebracht. 's Avonds werd, onder leiding van Ds. van Faassen, het Heilig Avondmaal gevierd. Volgens gewoonte traden ook nu de nieuwe leden samen toe aan de laatste tafel. Aan grijpende woorden werden hun toegesproken. Moge de plechtigheid van 's morgens en die van 's avonds geen "vluchtigen indruk hebben gemaakt, maar nawerken en doorwerken, opdat ook deze arbeid niet ijdel zij in den Heer. C. B. Ds. P. M. is in Zandvoort teruggekeerd, in zóóverre hersteld, dat hij Zondag 2 Mei zijn dienstwerk hoopt te hervatten. Gedurende de maand April is hij dus nog niet in functie. De Ring blijft tot zoolang nog zijn werk waarnemen. De extra-collecte, den Goeden Vrijdag gehouden, heeft f 10.93 opgebracht en op den lsten Paaschdag f25.91, waaronder een bankb. van f 10. Mej. C. B. wacht haar leerlingen, volgens afspraak, weer a. s. Dinsdagmiddag half 2. Ds. van Lennep te Aerdenhout zal, indien men hem het verlangen kenbaar maakt, gaarne de aldaar wonende kranken bezoeken. Steun-Comité. De financieele commissie zal voortaan voor het uitbetalen der huurbons zitting houden des Woensdag avonds van 7l/t8 uur, en voor ondersteuning genietenden na 8 uur. Zij verzoekt de huurbonhouders zooveel mogelijk iedere week hun geld te komen afhalen. Ook zal in het vervolg het op de achterzijde van den bon vermelde artikel, volgens hetwelk de bon geldig is gedurende een maand na afloop der week op welke hij betrekking heeft, worden gehandhaafd. Burgerlijke Stand van Zandvoort. 2-9 April 1915. Getrouwd: D. Molenaar en A. Paap. Geboren: Jan, zoon van J. Koning en M. Koning. Suzanna, dochter van H. de Jong en J. van der Stoel. Willem Nicolaas, zoon van N. J. van Ulsen en G. Postma. Leuntje, dochter van C. Paap en A. Paap. Overleden: C. L. A. Bierenbroodspot, 10 mnd. C. Koning, 20 jr. God hoort het gebed. Den 31sten Januari 1.1. vierde de christelijke school te Doetinchem haar gouden feest. Ds. J. van Dijk Mz., die zooveel gedaan heeft voor de opleiding van geloovige predikanten voor onze Ned. Herv. Kerk, had ook het christelijk onderwijs zeer lief en heeft in Doetinchem en omstreken onderscheidene christelijke scholen gesticht. In Dec. 1862 als predikant te Doetinchem gekomen mocht hij in Jan. 1865 de christelijke school aldaar openen, waarvoor hij veel gecollecteerd had. In verband met den bouw van die school, stond in hetDoetinchemsch Weekblad van 29 Jan. 1.1. een treffende bijzonderheid opgeteekend, die ik hier wensch over te nemen. Toen eindelijk het schoolgebouw gereed was, moest er nog f 1000 betaald worden, omdat er meer werk aan gedaan was dan men ver wacht had. Op nieuw voor diezelfde zaak te collecteeren, stuitte Ds. v. D. tegen de borst. „Juist moest ik in die dagen" zoo schrijft hij jaren later, „het was in het laatst van 1864, voor een paar zaken naar Amsterdam. Nadat ik deze aldaar afgedaan had, ging ik 's avonds naar bed. bezwaard over de schuld op de school en natuur lijk vervuld met den wensch, dat het tekort gedekt mocht worden. Doch wie zou die f 1000 geven? Ik had echter in dien tijd al geleerd met een weinig vrijmoedigheid mijne begeerten met bidden en smeeken bekend te maken aan God, want wijlen Ds. J. de Liefde had mij geleerd, dat men harten „ombidden" kon. Dit wist ik vroeger niet, en misschien weten velen het nog niet. Biddende om de vervulling van dezen wensch, werd mij als ingefluisterd: .Mevrouw L.", die ik alleen bij name kende, ..zal ze u geven". Hoewel ik altijd een natuurlijke afkeer van dergelijke influisteringen gehad heb, dacht ik toch, dat. indien de booze ons iets influisteren kon, God het althans wel zou vermogen. Biddende sliep ik in en biddende ontwaakte ik. Het was mij, alsof ik den ganschen nacht gebeden had. Daarbij kwam de gedachte aan Mevr. L. mij weer onmiddellijk voor den geest. Zonder nog te durven denken, dat Gods hand hierin werkte, begaf ik mij naar het huis van H.Ed., schelde aan en werd onmiddellijk tot haar toegelaten. Met weinig omhaal deelde ik haar het geval mede. Zij stond op zonder veel te antwoorden en haalde een bankbiljet van f 1000. Dit verraste mij zoozeer, dat ik niet nalaten kon te vragen, hoe zij zoo in eens bereid was, mij die som te geven, daar zij slechts mijn naam kende en ik haar nimmer ontmoet had. Daarop deelde zij mij het volgende mede: „Gisteravond te bed liggende, kon ik den slaap niet vatten. Ik dacht, wat zijn arme menschen dikwijls geluk kiger dan wij, meer gegoeden. Zoodra zij zich op hun eenvoudig leger nederleggen, slapen zij rustig in, en ik kan niet slapen, niet tegenstaande mijne heerlijke legerstede. Toen deed ik den Heer een gelofte, dat ik, indien ik een verkwikkende rust mocht genieten, den eerste, die den volgenden morgen om hulp bij mij zou komen, een dankoffer van f 1000 zou geven. Gij zijt de eerste, die komt en hebt juist die som noodig, dus beschouw ik u als van God gezonden om mijn offer in ontvangst te nemen. Zend mij de gequiteerde rekeningen en de zaak is geregeld". Voor mij had dit vooral te meer beteekenis, omdat, indien ik slechts een paar seconden latergekomen was, een ander het bedrag gekregen had. Het zou dan aan een zaak besteed zijn, die reeds lang te niet gegaan is, terwijl onze school bijna 22 jaren bloeit met ongeveer 350 kinderen". v. L. (Niet onderteekende vragen worden niet beantwoord). Vraag. Wat is liet onderscheid tusschen Doopsgezinden en Baptisten of is er geen onderscheid Antwoord. De Engelsche Doopsgezinden noemen zich Baptistenzij hebben met de Nederlandsche Doops gezinden gemeen, dat zij den doop niet aan kinderen maar uitsluitend aan volwassenen toedienen, maar verschillen van hen in de wijze waarop de doop bediend wordt. Ter wijl de Doopsgezinden dien door besprenging toedienen, doen de Baptisten het door onderdompeling en meenen dat de doop door besprenging eigenlijk den naam van doop niet verdient. Onnoodig is het te zeggen, dat de vorm er heel weinig toe doet, Op het wezen komt het aan v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1915 | | pagina 3