2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 4 Juli 1915. Voor eiken dag. Uit de Gemeente. En als 'n tijd voor die vragen geplaatst wordt, krijgt ons geweten zijn taak. Het moet wakker worden. Het moet. En als wij dan het kwade kwaad, de zonde zonde leeren noemen, dan moet deze bestreden worden overwonnen worden als het kan, gedood worden. Om allerlei redenen. Zeker niet het minst om Christus' en het koninkrijk Gods wil, met al wat daarmee samenhangt van heil voor heel de wereld. En zoo is 'n vraag die deze tijd stelt aan de gewetens, gewekt door den oorlog. Is oorlog geoorloofd Mogen wij dooden Tot Augustus 1914 was dat geen vraag. Tenzij dan voor 'n enkele. Maar zeker niet voor velen, 't Was veel te weinig 'n vraag en ik gevoel dat als 'n groote schuld voor de christelijke kerken en voor de christelijke menschen. Waarom, o tragen van hart, zou het ook 'n probleem zijn van meer dan theoretische belangrijkheid In de wet der Tien Geboden staat dit gebod: „gij zult niet dooden". Het sprak eigenlijk vanzelf, dat we aan dat gebod gehoorzaamden. Er was niets geen reden om anders te handelen. Dooden Wie haalde dat nu in zijn hoofd, om iemand te dooden Niemand behoefde zich moeilijk te maken met dat gebod, om 'n menschenleven niet af te snijden. Niemand. Zelfs in ons land tenminste de rechter niet. Want als iemand dat gebod overtrad wat natuurlijk wel voorkwam dan vond de rechter zelfs dat zöö abnormaal, dat hij al spoedig twijfelde aan de toereken baarheid van iemand die, notabene, een ander doodde, en aan geleerde hersen- en zenuwartsen opdroeg om dat eens nauwkeurig te onderzoeken. En meestal vonden de deskundigen het zoo abnormaal, dat iemand een ander doodde, dat zij hem voordroegen voor ontoerekenbaarheid. En wanneer dan iemand in aanmerking zou komen, om 'n kop kleiner ge maakt te worden, dan wierp zich nooit het gebiedend gebod „gij zult niet dooden", als slagboom tusschen schavot en misdadiger. Want wij dooden niet meer, gelijk vanzelf spreekt. Toen kwam de oorlog. Moordender en ontstellender, dan wilde verbeelding had kunnen denken. Nu wordt het een vraag aan de gewetens wat moeten we doen mogen we dooden Al wat Jezus heeft gedaan, geleerd, geleefd, geleden, is toch felste veroordeeling van den oorlog. Dat dooden, dat moorden is vlak tegen den geest van Christus. Wat moeten we doen? Het is geen wonder, dat velen zich met die vraag hebben bezig ge houden en bezig zijn. Merkwaardig is de moeite, die sommige schrijvers doen, om het „gij zult niet dooden" zóó te verklaren, dat het, op de keper beschouwd, beteekent gij zult niet dooden, als er niets te dooden valt, maar in den oorlog moogt ge wèl dooden. Merkwaardig, hoe scherp zinnig men „hebt uw naaste lief" omheint en omrastert met deze beperking maar als die naaste ergens over de grenzen woont, ga dan je gang maar met kogel en bajonet enz. Maar daarnaast is is het öök geen wonder, dat andere stemmen zich doen hooren. En dat niet op de manier van pro en contra. Theoretisch geschermutsel, zooals men dat met succes den volke kan vertoonen in alle vragen en vraagstukken. Maar stemmen gaan op, van wie door dien oorlog gemarteld worden. Gemarteld, om al wat ze er in voelen van vloek en straf, van kaakslag aan onze beschaving, van hoon aan onzen wijsheidswaan, van oordeel over onze christelijkheid. En er komen aldoor meerdere, voor wie het geen vraag is van theoretische waarde of oorlog geoorloofd is, en hoe we ons er tegenover moeten gedragen. Maar er komen aldoor meerdere, wier geweten dat raakt, 't Wordt conscientievraag. Christus gaat nu het geweten der mensch- heid worden in deze aan de orde gestelde vraag, in dit geweldig probleem van den oorlog. Wordt voortgezet. BI. J- A. v. L. Verzameld door C. B. Er wandelen nog veel engelen door deze wereld. Maar zij verschuilen zich. Men moet tijd hebben om ze te ont dekken, hart om ze te begrijpen, en talent om ze te be schrijven. Dat verklaart, waarom men zoo weinig over hen hoort spreken. Gustave Droz. Gods mede-lijden is grooter dan aller menschen lijden. Augustinus. Als ons bij vlijtigen arbeid een gevoel van geluk vervult, leiden wij dat niet enkel af uit het groeien van onze kracht, maar wij ervaren daarin een aanraking met God, die ons levend maakt. Robertson. Hoe meer gij meesier zijt van u zeiven, des te beter zijt gij in staat dienaar te worden van de anderen. En hoe meer de eenige Meester uw meester is, des te beter zijt gij in staat aller dienaar te worden om Zijnentwil. N. N. „Ora et labora"! d. i. „Bid en werk". Niet „Bid" alleen. Neen: „Werk" tevens. Niet „Werk" alleen. Neen„Bid" tevens. Wie bidt zonder te werken verzoekt God. Wie werkt zonder te bidden vergeel God. Beets. Waarom bedroeft gij u over een nietig woord, tegen u gesproken? Al ware 't nog veel erger geweest, dan moest 't u nog niet neerslaan. Kunt gij 't niet blijmoedig dragen, draagt liet dan ten minste met geduld. Thomas a Kempjs. De waarde van ons leven ligt in zijn diepte, niet in zijn lengte en ook niet in zijn breedte, 't ls dus niet zoo erg, wanneer het leven, om een diep leven te worden, iets van zijn lengte en van zijn breedte inboet. E. Tekst der liederen, door de Zangvereeniging „Immanuël" te zingen, bij de godsdienstoefening op Zondag 4 Juli 1915. IN DRUK. (Mendelssohn.) Heer, ik kom tot U gevloden, Als de mensch mij krenkt en plaagt Bij U schuil ik in mijn nooden, Mijne ziel is moe, ten doode, Van zooveel keet'nen die zij draagt. Tot Uw huis vol zaal'gen vrede Komt Uw kind, Heer, U gewijd. U verheerlijke elke schrede, Tot het voor Uw aanschijn trede, Waar Gij met uwe eng'len zijt. 0 JEZUS, MIJN TROOST. (J. S Bach.) 0 Jezus, mijn troost, 0 Jezus, mijn kracht! Des Vaders wil hebt Gij volbracht; Van uit den hemel neergedaald, Hebt Gij voor mij 't rantsoen betaald O Jezus, mijn troost, 0 Jezus, mijn kracht! 0 Jezus, mijn troost, O Jezus, mijn kracht Verlicht mijn hart, dat op U wacht! Van al mijn zonden maak mij vrij Opdat ik eeuwig bij U zij U Jezus, mijn troost, O Jezus, mijn kracht!

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1915 | | pagina 3