2e Blad van „De Zondagsb ode" van Zondag 11 Juli 1915. Worden de gewetens wakker Mededeelingen. (Vervolg.) Iedere tijd heeft zijn eigen vragen. Zoolang die vragen buiten de gewetens omgaan, vinden zij slechts theoretische waardeering en behandeling. Er wordt over gepraat, ge dogmatiseerder worden geleerde verhandelingen overge houden. Alles zeer belangrijk. Maar de zaak blijft, gelijk ze was. Het probleem blijft probleem. En zelfs de dui delijk, met onverbiddelijke logica aangewezen oplossing, wórdt niet omgezet in praktijk. Dat wordt alles anders, wanneer zulk een vraag de gewetens raakt. Dan laat zij geen rust meer. De gewekte consciëntie komt alleen tot rust, wanneer weggedaan of verzoend wordt, wat haar on rustig maakt. Zal dat voor dezen tijd zoo zijn met het vraagstuk van den oorlog Bij aldoor meerderen gaan de gewetens wakker worden tegenover het geweldig probleem van den oorlog, 't Heeft wel lang geduurd. Maar men behoeft toch niet zoo heel scherp van gehoor te wezen, om een heel koor van stemmen te hooren, van wie toornen tegen den oorlog, in hun geweten geraakt; in hun geweten overtuigd, dat oorlog in schrijnend contrast staat met den geest van Christus. Zal men de consequenties aandurven, die uit deze overtreding voortvloeien En zal het aan durven van die consequenties leiden tot oplossing van het oorlogsprobleem en al wat daarmee in verband staat, op 'n wijze die niet meer noodig maakt, dat we een kleur krijgen bij 't lezen van het woord van Christus„Heb God lief boven alles, en uwen naaste als uzelven. Aan dit ge bod hangt de wet en de profeten". Niemand weet dat. Maar, we zouden zoo zeggenal wacht hier een taak van reusachtigen omvang, de zaak in haar geheel is vrij duide lijk. Historisch beschouwd staat het zoo, dat de kringen, waarin men onderlinge geschillen op andere wijze oplost, dan door elkander af te ranselen of te verminken of te vermoorden, aldoor grooter zijn geworden. Toen Lamech b.v. op dit ondermaansche rondwandelde, kreeg hij ruzie, eerst met 'n jongen en daarna met 'n volwassen man. Hij vond 't volkomen vanzelfsprekend, dat hij dien jongen en dien man dood sloeg. Hij bezingt die heldendaad zelfs voor zijne twee vrouwen (zie Genesis 423 en 24). Hoe die beide dames gedacht hebben over de heldendaden van hun heer gemaal, weet ik niet. Maar we zijn toch in al de eeuwen, die er liggen tusschen Lamech en ons, wel zóóveel vooruitgegaan, dat niemand 't in zijn hoofd zou halen zijn vrouw te vergasten op een gedicht, waarin hij een dubbelen moord prijst als 'n dubbele heldendaad, 'n Eeuw of wat na Lamech krijgt een stad twist met 'n andere stad. Dan sluit de Koning van die eerste stad (elke stad had zijn eigen Koning), een verbond met drie andere koningen in de nabijheid. En de koning van die tweede stad gaat bondgenootschap aan met de koningen van vier steden in de buurt (zie Genesis 14:1—10). Dan gaan de heeren bakkeleien, om hun geschil zoodoende op te lossen. Denk eens, dat in dezen tijd Zandvoort twist kreeg met Bloemen- daalover 'n stukje van de duinen bijvoorbeeld, of over het aanleggen van een weg. Als dat 'n tiental eeuwen vroeger was gebeurd, dan zou de koning van Zandvoort zijn legertje hebben verzameld, en slag geleverd hebben aan den koning van Bloemendaal, om die twist te beslech ten. Wat 'n dwaas idee. De gedachte alleen reeds, bezorgt 'n vroolijk oogenblik. Dus gelukkig, zoóiets komt in nie- mands hersens meer op. Geschillen, twisten, botsing van belangen beeindigen op die wijze van de vijf koningen tegen vier koningen uit Abraham's tijd, is ondenkbaar. Weer 'n eeuw of wat later krijgt de provincie Friesland twist met de provincie Holland. Natuurlijk wetten ze de zwaarden, slijpen ze de strijdbijlen. En ze hakken er op los. Dat is ook al niet meer denkbaareen Noord-Hollandsch leger strijdende tegen een Friesch leger. Elke provincie heeft wel haar eigen belangen, precies als iedere stad en ieder mensch die heeft, Maar, als die belangen botsen, lost men dien belangenstrijd toch niet op door te gaan vechten. Waarom doen de volken dat dan wel? Waarom kunnen de kringen, waarin men dat niet meer doet, nóg niet wat grooter worden, dan ze in den loop der eeuwen reeds geworden zijn Menschen, steden, provincies vroeger was het een vanzelfsprekende zaak, dat zij hun twisten of botsing van belangen met de wapens beslechtten. Nu gebeurt dat nooit meer. Spreekt het toch eigenlijk niet vanzelf, dat men eindelijk de lijn eens doortrekt. Zoodat óók de volken gaan behooren tot de kringen der gemeen schap, die niet meer doen wat menschen, steden, provin cies al zoo lang niet meer doen vechten en doodslaan. Er is toch geen enkele reden, waarom volken tegenover elkander moeten doen, wat men van afzonderlijke personen, steden, provincies, krankzinnig en misdadig vindt. En wat trouwens niet meer onder zulken voorkomt, behalve bij wilden en kanibalen. Maar er is nog iets anders. Elk geweten zou onrustig zijn, dat behoorde aan iemand, die de Johanneïsche conse quentie had begaan van den broederhaatdat is broeder- doodslag. Als we ooit vervielen tot de zonde van haat, en ons werd gevraagd met de handen te doen wat ons hart denkt dus te dooden dien we haten, ik geloof, dat we huiverend zouden weigeren. Zouden we er niet voor terugschrikken? Zouden we niet zeggen: dat nooit? Elks geweten zou onrustig worden, als men een mensch uiteen andere stad of ander dorp doodde, omdat er twist was tusschen zijn eigen stad en de stad van dien ander. Elk geweten zou aanklager zijn, van wie 'n ander mensch uit een andere provincie vermoordde, omdat de provinciale belangen botsten. Is dan plotseling het dooden van 'n mensch uit een ander land, van een ander volk een daad van liefdeniet tegen den wil van God, niet tegen het gebod van Christus, niet in schreeuwend conflict met wat Hij ons gegeven heeft als Zijn wet en evangelie? Deze vraag wordt gelegd aan veler geweten. En de wakker geworden gewetens zullen wel niet weer inslapen, eer die vraag bevredigend antwoord heeft gevonden. Daartoe is zij te fel, te bloedig, te schreiend aan de orde gesteld door den razenden wereldbrand. Die vraag wordt gesteld in allerlei toonaard. Bernard Shaw stelt haar, door te zeggen, dat het op den duur de christelijke kerken goed zou doen, wanneer zij de kerkgebouwen maar sloten, telkens wanneer er oorlog uitbrak tusschen christenvolkenen deze pas weer openden, als de vrede was geteekend. Stijn Streuvels vraagt in zijn dagboek van den oorlog„Wanneer zullen we er eens toe komen een sterk verbond te krijgen van mannen, die weigeren te dooden, zonder dat 't 'hun als een lafheid wordt aangerekend?" Voorloopig wijs ik slechts op dit tweetal stemmen, van buiten de grenzen van ons land. Daarbinnen komen er steeds meer. Wat zou Jesaia dankbaar zijn, dat zijn door vak-theologen plechtig naar de eeuwigheid verwezen profetie: „zij zullen hun zwaarden slaan tot spaden, en hun speren tot sikkelen, en zij zullen geen oorlog meer leeren", eindelijk gehoor krijgt, als woord voor deze verscheurde wereld. 'Wat zou Hij, Die „Zijn ziel heeft uitgestort in den dood, en met de overtreders is geteld geweest, en veler zonden gedragen heeft" wat zou Christus dankbaar zijn, als door het ontwaken van veler geweten, verhooring mogelijk werd der bede: „Uw Koningrijk kome". BI. J. A. v. L. Zandvoort. De Kerkvoogden stellen, ten behoeve der in Zandvoort vertoevende Badgasten, seizoenkaarten verkrijgbaar, geldig voor eene (niet persoonlijk en tot ultimo September geldende) zitplaats in de Ned. Hervormde Kerk, tegen den prijs van f2.50. Men vervoege zich met zijn aanvrage bij den Koster. Diakenen maken met groote dankbaarheid melding van de verrassing, hun 1.1 Zondag bereid, toen zij o.a. ook een bankbiljet van f 40 collecteerden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1915 | | pagina 3