Zondagsrust is een vriend, Zondagsarbeid een vijand des volks-
Een nieuw Nieuwe Testament.
FEUILLETON.
„ik weet, wien ik geloofd heb". Aan Christus verbonden,
dat is aan het Leven verbonden. Maar in een wereld vol
dood, wordt men slechts door allerlei dood heen levend,
aan het Leven verbonden. Christus discipel, dat is in dienst
bij den Koning, wien alle macht gegeven is in hemel en
op aarde. Maar in een wereld vol koningen en koninkjes
en vechterijen om macht, heeft men tot Dezen Koning ge
zegd als Gij gaat meedoen, is er voor u niets over dan
een kroon van doornen. In dienst bij den Almachtige
die n doornenkroon droeg, dat is een waarschuwing vooral
te hooge verwachting van kroning, zonder er iets van te
bemerken dat de discipel niet meer is dan de meester.
Dappere Paulus! Sterke, onverwinbare Paulus, die sterk zijt,
omdat ge nu eenmaal weet wien ge geloofd hebt. Immers
in Christus, die zijn eigen leven niet spaarde. En dus moeilijk,
wie hem gelooft kan sparen de ervaring, dat redding altijd
veronderstelt: in nood zijn; verlossing altijd veronderstelt:
gebonden zijn; overwinning altijd veronderstelt: strijden.
Dappere Paulus, die als ge in nood en gebonden zijt, en
veel strijd hebt, dit zegt: geen wonder, want „ik weet, wien
ik geloofd heb". Onverwinlijke Paulus, omdat ge dat hebt
aanvaard, niet als noodlot, maar als eenige weg tot volkomen
heerlijkheid. De groote Keizer zeide, dat de maarschalkstaf
geborgen was in den ransel van iederen gewonen soldaat.
Maar van soldaat tot maarschalk, dat was een weg van
strijd, veldslagen, betoon van grooten moed, volharding,
trouw. Zooals de Keizer den veldheersstaf, heeft uw Heer
en Koning de kroon weggelegd voor de zijnen. Hoevelen
zijn verbaasd en geven het op, als de weg moeilijk blijkt.
En meenen dat ruim voldoende is „te gelooven". O, ze
meenen te weten, maar ze weten niet wie hel is wien ze
gelooven! God valt hen tegen. En als ze, wetende wien ze
gelooven, hun weg een klein beetje zien gelijken op dien
van Paulus, zeggen ze niet als hijik word niet beschaamd,
want ik weet nu eenmaal wien ik geloofd heb. Maar ontzet,
vermoeid, beschaamd geven ze het op. Of gaan voort als
strompelaars; niet als toekomstige overwinnaars
Gelukkige Paulus, die zoo rustig kunt zeggen, na zóóveel
strijd: „ik weet, wien ik geloofd heb Want nu komt
geluid van overwinning in dat weten. Want God laat niet
los wie op Hem rekent, zooals gij. Dus op Hem rekent,
niet zooals men op een loods rekent, dien men aan boord
neemt om gevaarloos tusschen klippen en ondiepten door
te laveeren Maar zooals men gelooft, rekent op den veldheer,
die tot overwinning leidt wie dapper strijden. Gelukkige
Paulus, die weet wien ge geloofd hebt. En daarom oneindig
veel ontvangt. Want wie zóó op God blijft rekenen moet
bovenmate overwinnaar zijn.
BI. J. A. v. L.
Nu heb ik iets moois gelezen. Gelukkig gebeurt me dat
wel meer. Maar niet altijd heb ik gelegenheid, om er iets
van te vertellen aan de lezers van den Zondagsbode. Om
meer dan één reden doe ik dat nu met blijdschap. Eerst,
omdat het 't boek geldt, waaraan wij, onder alle boeken,
het meest te danken hebben voor ons geestelijk leven
onzen Bijbel; in dit geval het Nieuwe Testament.jDan, om
dat wat ik er over gelezen heb, komt uit een kring, waar
men hoop ik heel trouw zijn Bijbel leest, maar minder
gewoon is er over te schrijven. Het artikel, waarvan ik iets
ga oververtellen is namelijk geschreven door iemand uit de
handelswereld. Dus niet door een „vakman", 'n specialiteit
in Nieuwtestamentische woordenkennis, of uitlegkennis of
zoo iets. Dat maakt het dubbel belangrijk, omdat de kijk
die zoo iemand heeft op den Bijbel, allicht anders is dan
die van „vakmannen". En wanneer zoo iemand uit de
handelswereld dan zóó fijn orgaan blijkt behouden te hebben
voor de schoonheden van het Nieuwe Testament, en van
onze taal, zóó gevoelig hart voor de heerlijkheid van den
Bijbel, zoo diepen eerbied voor grootschen arbeid voor een
vroeger geslacht, dan is het een verkwikking om naar hem
te luisteren wanneer hij ons komt vertellen van zijn gedachten,
indrukken, oordeel, ontvangen en gevormd bij het lezen
der Heilige Schrift van het nieuwe Testament.
Is daarover dan nog iets te vertellen, dat het oververtellen
in den Zondagsbode waard is? Zonder twijfel. Want ge ziet
wel wat ik boven dit stukje heb gezet. Het geldt een nieuw
Nieuwe Testament; d. w. z. een nieuwe vertaling van het
Nieuwe Testament. Aan zulk een vertaling werd in grooten
kring behoefte gevoeld. Meer dan één heeft er zich aan
gewaagd een nieuwe vertaling te geven. Enkele jaren ge
leden b. v. gaf de heer H. Bakels, predikant te St. Anna
Hoort God het gebed
IV
Ondanks al mijn voorzorgen, was ik toch nog
zeer bevreesd dat de dragers zouden beproeven
te deserteeren, eer wij aan het moeilijkste deel
van den weg zouden gekomen zijn, en voort
durend hield'ik een zeer scherp toezicht. Wan
neer de breedte van het pad dit toeliet, reed
ik naar voren en liet al de koelies langs mij
voorbijgaan, terwijl ik hen en de pakken die zij
dragen moesten, telde, en daarna reed ik weer
langs hen heen naar het front om denzelfden
voorzorgsmaatregel te herhalen. Zoo gingen wij
verder, het eene uur na het andere, terwijl wij
op het heetst van den dag rustten en het
middagmaal gebruikten.
Te vier uur des namiddags ongeveer, meende
ik eenige ongedurigheid bij de koelies te be
speuren en reed des te vlugger heen en weer
langs den langen stoet. Drie groepen waren mij
voorbij gekomen, de vierde volgde, maar de
beide laatste dragers waren bij een kruising
van den weg verdwenen Pijlsnel wendde ik
mijn paard om en sprong dwars door de struiken
terug, zoodat ik bijna op hen viel, juist toen
zij bezig waren hun pakken weg te werpen en
een goed heenkomen te zoeken. ,.Wat doet gij
daar?" riep ik hun toe, terwijl ik mijn revolver
trok. Dat hielp. Zij wisten niet. dat ik nooit
mijn pistool op een mensch zou afschieten,
maar de schrik van mij daar op eens als uit de
lucht te zien vallen, was genoeg en bevend
raapten zij hun lasten weer op en haastten zich
hun makkers in te halen, terwijl zij overal ver
telden dat de blanke man oogen in den rug had
en zich overal tegelijk bevond, zoodat het
noodeloos zou zijn te trachten weg te komen.
Nu was ik gerust, dat dergelijke pogingen niet
zoo licht meer zouden worden gewaagd.
Maar nu kwam er een nieuwe en, naar het
scheen, onoverkomelijke moeilijkheid. Wij ont
moetten twee jagers, die uit waren geweest om
hnn vallen en strikken na te zien en zich nu
haastten naar hun dorp terug te keeren. dat zij
nog juist vóór zonsondergang zouden kunnen
bereiken Wij deden hen halt houden en onder
vroegen hen over den verderen weg. Hun
antwoord was verre van geruststellend. Wij
wisten dat een klein uur verder zich een zij-
stroom van de Godavery bevond, dien wij
hoopten te doorwaden om ons kamp voor den
nacht op een kleinen open heuvel aan de andere
zijde op te slaan, waar wij, omringd van wacht
vuren, voor den aanval van tijgers veilig zouden
zijn; maar nu hoorden wij van deze jagers dat
die zijstroom door het hooge water, dat plotse
ling ontzaglijk gerezen was, onmogelijk te door
waden zou zijn.
„Is er dan misschien een boot?"
-Neen."
„Is er dan materiaal, waaruit wij een vlot
zouden kunnen samenstellen?"
Evenmin."
En voort renden de jagers weer. Ik beraad
slaagde verder met de gidsen. Zij kenden het
land goed, maar op dat hooge water in dien
zijstroom, die anders altijd even gemakkelijk
doorwaadbaar was geweest, hadden zij geen
oogenblik gerekend en zij waren door dat on
verwachte bericht zeer ontsteld. Besluiteloos
en beangst liepen wij verder. Wij waren op dat
oogenblik een klein half uur van de Godavery
verwijderd en liepen daarmede ir. evenwijdige
richtingverderop aan de andere zijde waren
er hooge kanten, maar het dichte, doornige,
hooge riet maakte den toegang daarheen on
mogelijk. En overal elders was het land vlak
en overstroomd en geheel ongeschikt om te
kampeeren. De eenige plaats waar wij den nacht
veilig zouden kunnen doorbrengen, was die
heuvel en die was onbereikbaar!
„Gidsen, indien wij toch naar dien zijstroom
gaan, kunnen wij dan niet een of ander vlot
maken en vóór donker naar de overzijde varen
„Helaas, daarvoor hebben wij droge boomen
noodig en die zijn er niet; en deze groene,
natte boomen zouden terstond zinken, zelfs al
hadden wij tijd om ze te vellen."
„Is er dan geen heuvel aan deze zijde, waar
wij ons kamp kunnen opslaan
„Neen, het is overal net zooals hier." Wij
stonden, terwijl wij spraken, in modder en water.
„Welnu, dan maar weer vooruit. Ik zal over
leggen wat ons te doen staat."
(Wordt vervolgd.)
M. F. v. L.