2e Blad van „De Zondagsbode" van Zondag 25 Juli 1915.
Voor eiken dag.
Parochie, een vertaling onder dezen titel: Het Nieuwe Tes
tament, voor leeken leesbaar gemaakt. En twee jaar geleden
verscheen een vertaling van het Nieuwe Testament door
Prof. Oort.
Over deze vertaling is het, dat Mr. F. E. Posthumus
Meyjes in de Juli-aflevering van De Gids, zoo n mooi artikel
heeft geschreven. Ik moet eerlijk bekennen, dat ik me dikwijls
bij het lezen in die vertaling van Prof. Oort, heb geërgerd,
't Maakte me kriebelig, en dikwijls diep verontwaardigd,
die platte manier om de hoogste schoonheid te verhaspelen.
En die ergernis deelde ik blijkbaar met anderen. Ook met
menschen van geheel andere geestesrichting en levensbe
schouwing. Kloos b. v. geeft aan die ergernis uiting, als hij
naar aanleiding van die Oortsche vertaling zegt (in de
Nieuwe Gids): „Het middelslag-publiek van onze dagen
heeft den heer Oort dus dankbaar te wezen, dat hij hun
een Bijbel schonk, dien zij even onmiddellijk kunnen begrijpen
als hun dagelijksche courant Zoo n Bijbel is natuurlijk wel
erg prettig voor „het middelslag-publiek". Maar wat'n reus
achtig verlies bij die schijnbare winst van „onmiddellijk
kunnen begrijpen".
Waar schuilt nu toch eigenlijk dat verlies? En wat gaat
verloren? Waarom gevoelt wie eerbied en liefde heeft voor
onze taal. en „heilig" geen zinledig woord acht wanneer
hij het Nieuwe Testament noemt Heilige Schrift, zich zoo
onbehaaglijk bij werk als van Prof. Oort? Dat is nu juist
zoo buitengewoon goed aangetoond, met de bewijzen erbij,
in het Gids-artikel van Mr. Posthumus Meyjes. Hij begint
met aan te wijzen, hoe moeilijk het is, om goed te vertalen.
Want goed vertalen stelt zeer hooge eischen. „Wie vertalen
wil zegt Mr. P. M. moet niet alleen zijn een grondig
en doorkneed kenner van de oorspronkelijke taal, maar
ook en in niet mindere mate moet hij bezitten een
uiterst gevoelig oor voor en een scherp begrip van de taal
waarin hij het oorspronkelijke zal overbrengende gevoelig
heid en fijnheid van gehoor en geest, niet slechts van den
taalkenner en taalgeleerde, maar in de eerste plaats
van den taal-artist, die iederen klank, ieder rhythme, iedere
nuance van woorden en woordenreeksen op hun juiste
waarde weet te schatten en op de éénig-juiste plaats en
wijze te gebruiken. De taak van goed-vertalen is alzoo een
uiterst moeilijke niet alleen, maar ook eene die slechts kan
toevertrouwd worden aan en veilig is in de handen van
enkelen der fijnst-bewerktuigden, die zoowel het oorspron
kelijke diep en innig verstaan, als de nieuwe taal kennen
en doorleefd hebben in haar teerste schakeeringen en in
gansch haren rijkdom van klank en van rhythme". Wanneer
men nu meent een nieuwe vertaling te moeten leveren van
het Nieuwe Testament, die een verbetering moet wezen
der Staten-Vertaling, dan moet men de voor vertalen ver-
eischte genade-gave wel zeer rijkelijk ontvangen hebben.
Want „de taal der Staten-Vertaling is en dit geldt zoo
wel voor Oud als voor Nieuw Testament, behoudens de
gewone vertaalfouten, ja men zou zeggenmèt die fouten,
zóó schoon en verheven, en zóó één geworden met ons
volksgevoel en nationaal bewustzijn: zij heeft bijna drie
eeuwen lang millioenen zoozeer bekoord en zoovele geslach
ten zijn zoo innig met haar samengegroeid en hebben haar
zoo diep in zich opgenomen, dat het een waagstuk van
de allergevaarlijkste soort moet heeten, die erfenis van
driehonderd jaren prijs te geven en den menschen iets aan
te bieden dat beter en schoonei zou zijn. Met de Staten-
Vertaling heeft het Nederlandsche proza zijn intrede gedaan
in de wereld, zijn eerste overwinning behaald: zij is een
monument en beteekent een datum".
Hoe heeft Prof. Oort zich nu gekweten van de taak, om
naast dat monument een ander te bouwen, waarvoor hij
dat oude, geweldige, eerwaardige zal sloopen en toch
van de afgebikte steenen van dat oude zal gebruiken wat
nog van zijn gading is, en goed genoeg om zijn bouwsel
omhoog te brengen. Mr. P. M. heeft oud en nieuw naast
elkander gezet. En dan en dat is zoo waardevol niet
alleen gevraagd: wat vindt ge nu mooier en beter? Maar
aangewezen waarom het eene mooier en beter is dan het
andere. Zoodat we ons rekenschap kunnen geven van onze
voorkeur voor de eene vertaling boven de andere; en weten
dat het verachting bedoelend etiquet: conservatisme, niet
past op wie de Dordtsche overzetting stelt boven de Leidsche.
(Wordt voortgezet.) BI. J. A. v. L.
Verzameld door C. B.
Er schijnen menschen te zijn, die alleen dan Gods stem
meenen te vernemen als er gesproken wordt over dingen
waar eigenlijk niemand belang in stelt, die niet aan de
orde zijn, die het waren, misschien, eenige eeuwen geleden.
We moeten van God andere gedachten koesterenals
Hij spreekt, betreft het dingen, die aan de orde zijn, die
van beteekenis zijn voor de werkelijkheid van het heden.
Voor den waarlijk godsdienstigen mensch is elke waar
heid, die ontdekt wordt, 'n gedachte Gods, die Hij ons het
voorrecht geeft na te denken. We vermogen niet alleen
niets tegen de waarheid, we wenschen het ook niet. Eerlijk
onderzoek kan op geen enkel gebied kwaad. We zijn voor
geen enkele waarheid bang.
Toen Champollion op zijn terugreis uit Egypte den paus
bezocht, vroeg deze hem of hij niet bang was, dat zijn
ontdekkingen gevaarlijk konden worden voor het geloof.
Daarop heeft Champollion, naar men zegt, geantwoord
Saint Père, la vérité ne saurait être contre la vérité. (Heilige
Vader, de waarheid kan toch niet tegen de waarheid zijn.)
Hij had gelijk.
Et' is geen „christelijke" en „paganistische" (heidensche)
wetenschap, omdat alle wetenschap goddelijk is. Er is alleen
de stumperige en averechtsche, valschelijk dusgenaamde
wetenschap van menschen, die zich door menschen of
menschelijke instellingen laten blinddoeken, minstens oog
kleppen laten aanbinden, en de wetenschap van hen, die
het wagen met de waarheid, wetende dat alle waarheid uit
God is. M. a. w.er is alleen echte wetenschap, die vanzelf
christelijk is, en schijnwetenschap, die geen wetenschap is.
Het is een droevig verschijnsel als godsdienstige menschen,
ik zeg niet: geen geleerden zijn, dat is niet ieders roeping,
maar' als ze op echte kennis en wetenschap smalen en ze
minachten en bij voorkeur overlaten aan wie ze ongeloovigen
noemen.
't Is droevig, vooral omdat het een godsdienstige fout
isverachting van een gave Gods, verwaarloozing van een
gebod Gods.
De buitenstaanders ergeren zich aan een Kerk, die geen
karakter, geen overtuiging heeft, zoo wordt er gesproken.
Men spele niet met woorden. Zeker, als er door de een of
andere Kerk een nieuwe stroom van krachtig, opgewekt
geestelijk leven voer en blij daarvan werd getuigd, het zou
niet nalaten een heilzamen indruk te maken. Maar wanneer
het na jarenlange aanhitsing, verdachtmaking en eindeloos,
giftig getwist, waardoor steeds meerderen van de kerk
vervreemd raakten, eindelijk aan een partij gelukt een
kunstmatige beweging tot stand te brengen, die haar in
staat stelt door de dommekracht der stemmenmeerderheid
haar inzichten door te drijven en anderen het leven onmogelijk
te maken, welk een zonderlinge voorstelling moet men zich
vormen van buitenstaanders om te meenen, dat daardoor
ook maar een sprankje van geestelijk leven of zelfs maar
eenig respect voor zulk bedrijf gewekt zal worden!