Voor eiken dag. Mededeelingen. Zending. Verzameld door C. B. Ik heb niets tegen vroolijkheid, maar hier ben 'k tegen, dat zij bij sommige menschen aangebracht moét worden, en dat men haar altijd poogt aan te brengen, zooals men iemand een handvol bloemen brengt op zijn verjaardag. Wie geen vreugde in zich heeft, die vindt ze nergens, zelfs in den hemel niet. Louise Alcott. Er zijn van die menschen die doen denken aan een bloem met een gouden hart en welker schutbladen maar eén voor een opengaan. Maar dan, welk een schoonheid en teerheid en rijkdom! v. R. Denken beteekent niets anders, dan God in de wereld te zoeken. H. Lang. Zalig wie zijn theologie aan den levenden Heiland ten offer kan brengen! Lhotsky. Gij kunt er zeker van zijn, dat hij, wiens ziel voor anker ligt op de kalme en diepe wateren der waarheid, zijn kracht niet zal verspillen in het razen tegen hen, die nog door den wind der dwaling heen en weer worden geworpen. Robertson. Neem elke gelegenheid waar om iets schoons te zien. Schoonheid is Gods handschrift. Roep haar welkom toe in elk schoon gelaat, in iederen lachenden hemel, in elke frissche bloem. Drink haar eenvoudig en ernstig met al uw macht in. Zij is een beker van zegen. Kingsley. Bidden bestaat niet hierin, dat men een zeker aantal woorden, uit een gebedenboek, of niet uit een gebedenboek, voor God uitschudt. Bidden ishet uitoefenen van de macht om met God te werken. Hieruit zien wij, hoe we bidden moeten, namelijk zóó, dat het werking heeft in 't heiligdom Gods. Oetinger. Bloemendaal. Attestaties. Ingekomen Jan Ringers, van Drempt. Geertje Fransen, van Gouda. Vertrokken Anna de Vries, naar Zaandam. Wat zegt gij TEGEN de Zending? Zeg het niet! III Er zijn weinig dingen die mij zoo boos maken, dan van menschen, die op hun gemak in een leunstoel het leven doorbrengen en nooit iets dat der moeite waard is vermeld te worden, hebben uitgevoerd, bedaard de wijze opmerking te hooren, dat alle zendelingen toch maar lui en doodeters zijn, die van het goede geld, dat christenen in hun onnoozelheid geven, een gemakkelijk leven leiden. Lui? Een Livingstone lui, die Afrika doortrok tot hij neerzeegEen Mackay lui, die toen men hem vroeg eens een verlof naar Europa te nemen, na veertien jaren zwaren arbeid in Oeganda (Midden-Afrika), ten einde zijn ouden vader nog hier beneden terug te zien.antwoordde: ,,zend mij eerst twintig rempiacanten, dan zal ik zier. of ik overeen vacantie denken mag"; een Coillard lui, die na veertig afrikaansche dienstjaren, blijmoedig weer naar het donkere werelddeel teruggaat, vergrijsd in den dienst des Heeren, om er na korten tijd te sterven! men zou bladzijden vol van namen van zulke „luie" zendelingen kunnen vermelden van allerlei landen en nationaliteiten, reeds ont slapene en nog voortwerkende o neen. ik vergis mij, ik bedoel nog steeds niets uitvoerende! mannen, als Williams, Patteson, Moffat, van der Kemp, Hunt, Hudson Taylor. Egede, Young, Casalis, Mabille, Dieterlen, Jalla, Morrison, Martin, Paton, Nommesen, Zimmer, Gutzlaff, Woelders, van Hasselt, Albers, Van Asselt, Kruyt, enz., enz. En al die mannen leven in weelde Hoe zouden wij het vinden om ééns of tweemaal in een jaar brieven of couranten te ontvangen, of het geheele jaar enkel van visch te leven of te sterven van honger als Allan Gardiner op Vuurland? Want daar zijn onder die nietsdoende zendelingen velen geweest, die met blijmoedigheid hun leven ten offer gebracht hebben voor hun Heiland, hetzij door ziekte, door overmatigen arbeid en ontbering vreemd, in een leven van niets doen en weelde! of als martelaren door de woede der inboorlingen, als Williams en Patteson in de Zuidzee-eilanden en de zendelingen der Rijnsche zending in 1859 op Borneo, om geen anderen uit de groote wolk der getuigen te noemen. En nu noemde ik nog slechts bekende namen op. Hoevele honderden en duizenden mannen en vrouwen zijn er geweest, die met heldenmoed, onbekend bij de wereld, op eenzame posten hun leven gesleten hebben, ten dienste der heidenen en tot eer van hun Heiland! Een lui leven Een gemakkelijk leven Schamen wij ons, als de woorden in ons hart of over onze lippen komen Ik herinner mij in Juni 1892 op een zendingsbijeenkomst in Londen den zendeling Hill gehoord te hebben, nieuwbenoemd anglikaansch bisschop over West-Afrika. Met woorden, brandend van heilig vuur, bepleitte hij de zaak van het donkere werelddeel. Weinige maanden daarna las ik de tijding van zijn dood. Nauwelijks eenige weken in West-Afrika, dat graf der zendelingen, vertoefd hebbende, werd hij krank. Een paar dagen daarna werd ook zijn vrouw krank, doch hij wist het niet, daar hij den meesten tijd bewusteloos was. Een oogenblik bij kennis zijnde, riep hij zijn vrouw toe „ik ga naar huis!" „Wij gaan naar huis", was haar blijmoedig antwoord, en den zelfden dag waren zij beiden door den Heer naar Huis gehaald En de twee kleine, ouderlooze meisjes keerden naar Engeland terug. Een gemakkelijk leven? Gemakkelijk, als ouders hun kinderen moeten achterlaten om ze misschien nooit, of anders eerst na vele jaren terug te zien De zendelingen zeiven klagen niet en willen ook niet beklaagd worden, en zeker er zijn posten, ook in onze Oost. waar het leven zeer dragelijk is en gemakkelijk in vergelijking van Midden-Afrika, Nieuw-Guinea of Groenland, maar laat ons toonen, dat wij hen erkennen en eeren, die waardig zijn erkend en geëerd te worden. (Wordt vervolgd.) M. F. v. L. Uit de Oude Doos van het Kerkelijk Zandvoort. XLI11. Eerste Godsdienstoefening in de nieuwe kerk. (Slot.) Vervolgens sprak de Leeraar Z. Ex. den Heer Gouverneur aan met betuiging van dankbaarheid voor alle en de vele moeiten, welke Z. Ex. gaarne besteed had, om den wensch der Gemeente, nu zoo schoon vervuld, die vervulling te doen verkrijgen. Zoo ook den Heer Jhr. W. P. Barnaart van Bergen, Heer van Zandvoort, als die groote vergun ningen niet ophoudt aan de Gemeente toe te staan en zoo velen der aanwezigen, die de Gemeente hare weldoeners noemen mag; ook Ds. A. J. van Alderwereld van 18131817 Predikant alhier, thans te Heenvliet, die een fraai ingebonden Psalm- en Gezangboek tot een geschenk had gegeven ten gebruike op den preekstoel, als een bewijs van zijne voort durende liefde voor deze gemeente, waar hij nog gedurig zoo hartelijk welkom is. Eindelijk ontboezemde onze Leeraar, onze en onzer kin deren vriend, al het gevoel van zijn hart, ons, zijne gemeente die hem als draagt op de handen, aansprekende. Die toe spraak roerde allen op de aangenaamste wijze: daardoor bereikte de vreugde over onze Kerkinwijding haar toppunt bij allen, en het verwonderde niemand, dat er in aller oogen tranen van dankbare blijdschap glinsterden bij dit slot, na de herinnering dat, toen de kinderen der Gemeente voor het laatst in de oude kerk vereenigd waren, in hun gezang gebeden hadden, dat God het leven van hunnen vriend bewaren zoude, opdat hij de eerste godsdienstoefe ning in de nieuwe kerk houden mogt,: „lieve kinderen! ik dank U voor uw gebed; Goede God! ik dank U voor Uwe verhooring. U alleen zij de eer!" Daarop werd gezongen Gez. 90 vs. 2 en 3 en toen ston den allen op, op verzoek des Leeraars om in een plegtig gebed Gods zegen af te smeeken over het heilig werk, dat in deze ure voor het eerst geschied was en dat dit steeds in dit Bedehuis geschieden mogt. Na dit gebed werd Ps. 72 vs. 11 aangeheven, hetwelk allen uit eigene oeweging staande zongen, waardoor onzen Leeraar een uitstekend genoegen en allen groote stichting gegeven werd. Met de Apostolische zegenbede werd deze eerste plegtige en on vergetelijke Godsdienstoefening in ons nieuwe Bedehuis besloten. Onzen Leeraar werd de eer gegeven, dat Z. Ex. de Heer Gouverneur en zoo velen der genoodigden als plaats konden vinden, een ontbijt door ZEerw. in de pastorie aangeboden gebruikten, waar allen zich in blijdschap vereenigden, roemende het geluk van den dag, dat zij niet minder genoten dan zij er toe hadden bijgedragen. Door Ds. Swaluë-zelf beschreven.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1915 | | pagina 4