FEUILLETON.
Voor eiken dag.
Waérom kunnen er van de 15 HAARLEMSCHEapotheken 'sZondags 12zijn GESLOTEN,
terwijl de 3 ZANDVOORTSCHE apotheken 'sZondags ALLE 3 GEOPEND blijven?
heeft medelijden met het volk van God, dat zoo'n gebonden
leven heeft en zich in de wereld zooveel heeft te ontzeggen.
Maar zij, die tot dat volk Gods behooren, weten beter.
Zij zeggen „neen, de wereld weet het niet wat Gods
groote liefde ons biedten vroolijk heffen zij hun volks
lied aan: „Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort
Een verkregen volk.
Eigenlijk staat er in den grondtekst een volk des
eigendoms.
Welke is uw eenige troost, beide in leven en sterven
Dat ik met lichaam en ziel, beide in leven en sterven, niet
mijns, maar mijns getrouwen Zaligmakers, Jezus Christus,
eigen ben.
Als ik geloof, ben ik het eigendom van Hem, die onze
zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout Die
dood en graf verwon; Wien is gegeven alle macht in hemel
en op aarde Die, aan 's Vaders rechterhand verhoogd,
leeft om voor mij te bidden Die in het Huis des Vaders
ook mij plaats heeft bereid.
Welk een rust en kracht en vrede stort mij die zekerheid
in ik ben niet van mij-zelven, maar ik ben van Hèm. Uit
de hand van den Goeden Herder kan niemand de schapen
rukken. Wat Hij bewaart, is wél bewaard.
Maar ookwelk een roepstem om mijzelven onbesmet
te bewaren van de wereld
Weet gij niet dat gij uzelfs niet zijt? Dat gij een tempel
zijt van den H. Geest? dat gij duur zijt gekocht?
Zoo verheerlijk dan God in uw lichaam én in uw geest,
welke Godes zijn
Een geloovige, priester en koning bij de gratie Gods, is
ook een tot profeet gezalfde.
Hij is geroepen uit de duisternis geroepen hij is ge
treden in het lichtin het wonderbaar licht van Gods
vriendelijk aangezicht.
Ja, wel is dat een wonderbaar licht, want in dat licht
zien wij alles in een ander licht dan vroeger in een hooger
licht, in het rechte licht. In Uw licht, o Heer zien wij het
licht. Het ware licht valt dan op den tijd en op de eeuwig
heid, op de wereld en de menschen om ons heen op
ons-zèlf; op ons lot en leven verleden, heden en toekomst.
Maar: tot dat wonderbaar licht riep de Vader der lichten
Zijn kind niét, opdat het daarin alléén zou wandelen en
zichzélf alleen daarin zou verheugen. Wij hebben van het
licht te getuigen tot allen die nog in de duisternis zijn
gezeten. Wij hebben licht-dragers te zijn, de wereld te
illumineeren.
-Ik sprak Christus, „ben Het Licht der wereld". Maar
Hij zeide ook tot Zijn discipelen „gij zijt het licht der
wereld".
En wij? Schijnen wij als lichten in onze omgeving?
Staan wij, noch door ons licht, noch door onze duisternis,
het licht in het licht? Weerspreekt ons leven het getuigenis
niet dat een geloovige is een verlicht en dus een verlichtend
mensch
Laat ons niet over ons-zelf spreken ook niet het licht
doen vallen op hetgeen wij door Gods genade zijn noch
ons licht in anderer duisternis ontsteken om zoo de duisternis
van die duisternis aan het licht te brengen.
Dit is onze profetische roepingGods deugden te ver
kondigen. Dus: de menschen wijzen naar, roepen tot,
brengen binnen het bereik van De Zon zélf. En dat doende,
als iemand die ook zélf uit de duisternis werd geroepen
tot Gods wonderbaar licht, doen wij het ootmoedig, zoodat
die nu nog in duisternis zijn, gaan hopen waarom zou er
dan ook geen redding voor óns zijn én wij doen het met
geestdrift, zoodat die nü nog in donkerheid wonen, het
sterke besef krijgen dat Gods licht toch wel een wonderbaar
heerlijk en wonderbaar-zalig licht moet zijn. Wie onder
dien levendigen indruk is gekomen, voelt zich zelf in de
duisternis niet meer thuis. Hij wordt een licht zoeker en
de zon rijst hem op als hij door Pniël gegaan is.
Och of al het volk des Heeren Profeten waren P. M,
Verzameld door C. B.
Er zijn honderden dingen, die gij niet doen kunt, en die
gij ook niet geroepen zijt te doen, maar gij kunt altijd doen
wat op 't oogenblik uw plicht is. Er zijn honderden plaat
sen, die gij misschien zoudt kunnen vervullen, maar een
feit is, dat gij op 't oogenblik slechts geroepen zijt één
bepaalde plaats te vervullen. Doe dat eene ding. Vervul die
eene plaats. Hij, die alle dingen en alle plaatsen kent, zal wel
zorgen voor de rest. E.
Al zijn de zeilen weggeslagen, wanneer slechts het anker
gehouden heeft, dan kunt gij u na den storm herstellen.
Vinet.
God heeft mij hier gebracht.
1
Het volgende ware verhaal wordt ons door
een predikant gedaan, die vele jaren onder de
roomschen in België arbeidde. Het gebeurde
in" Brussel, in 1874.
Juist toen ik uitging om eenige menschen te
bezoeken, hield een vigelante voor de deur
stil en kwam er een dame uit, die mij vroeg:
„woont hier de predikant van de protestantsche
gemeente
„Ja. die ben ik."
„Wat wonder! dan kan ik wel zeggen: God
heeft mij hier gebracht. Kan ik u even spreken
„Wel zeker, kom binnen."
Toen zij binnengekomen was, vroeg ik „wat
bedoeldet gij door dat gezegdeGod heeft mij
hier gebracht?"
„Dat zal ik u zeggen. Ik kom voor een
vriendin, die geen vrede meer heeft in de
roomsch katholieke kerk. Zij is bekommerd
over de zaligheid harer ziel en sprak daarover
met iemand uit Brussel, die gedurig bij u ter
kerke komt en zegt vrede voor zijn hart ge
vonden te hebben in Jezus Christus, nadat hij
bij u in de kerk geweest is. Nu heeft hij al
dikwijls met mijn vriendin gesproken en zij
heeft besloten te Brussel te gaan wonen, indien
gij haar wilt leeren hoe zij zalig kan worden.
„Wij vroegen uw adres, dat hij ons gaf, en
ik zou voor haar op reis gaan, daar zij te oud
is om die reis op één dag heen en terug te
doen. Toen ik met den trein bij Brussel kwam,
wilde ik het adres opzoeken om een koetsier
te zeggen bij wien hij mij brengen moest en
kwam toen tot de ontdekking, dat ik het bij
mijn vertrek op tafel had laten liggen. Uitge
stapt aan het station, was ik bijkans versuft
van schrik en mijn eerste gedachte was om
maar weer met den eersten trein naar huis te
keeren. Daar dit echter eerst over een paar
uren kon geschieden, liep ik het station uit en
zonder het eigenlijk bedacht te hebben, vroeg
ik aan een koetsier die bij zijn vigelante heen
en weer liep: „Kent gij hier ook een protes-
tantschen priester?"
„O ja, verscheidene", was zijn antwoord. „Bij
wien moet u zijn?"
„Ach, dat weet ik niet; ik liet het adres te
huis en weet noch zijn naam, noch de straat
waar hij woont."
„Kunt u ook niet zeggen of hij bij de engelsche,
fransche, duitsche of vlaamsche kerk behoort
„Ja. dat weet ik gelukkig wel. Hij is van de
vlaamsche kerk."
„Kunt u mij dan misschien nog zeggen of
hij groot of klein is?"
„Ik geloof nog al groot."
„Welnu, dan weet ik het wel. Stap u dan
maar in, ik zal er u wel brengen."
„En zoo bracht hij mij bij u", aldus eindigde
zij haar verhaal. „En nu is dat voor mij zoo
opmerkelijk, dat ik zeide: God heeft mij hier
gebracht."
Wordt vervolgd.) M. F. v. L.