In Zandvoort is men nog niet eens zoover als in China,
waar men althans een Rustdag per jaar heeft.
Uit de Gemeente.
FEUILLETON.
Wie uitten die bange klacht, in de gelijkenis De dwaze
maagden. Ja, dwaas waren zij dat ze geen extra olie hadden
medegenomen. Maar zij waren niet slecht, niet opzettelijk
nalatig geweest. Evenals hare gezellinnen, gingen ook zij
den bruidegom tegemoet en, toen deze vertoefde, bleven
ook zij wachten op hem. Zij werden sluimerig en vielen
in slaap. Maar dat deden ook de wijze maagden. Ook de
lampen der dwaze maagden hebben helder gebrand en, als
de bruidegom niet was weggebleven, zouden ook zij hem
met haar fakkellicht hebben begeleid en ook zij zouden
mede ingegaan zijn tot de bruiloft.
Verstaat ge den huiveringwekkenden ernst dezer dingen
O, er zijn menschen die niet tot de ongeloovigen en niet
tot de slechten behooren. Zij hebben licht, licht genoeg om
ook anderen bij- en voor te lichten in het donker. Zij maken
ernst met de eeuwige dingen. Zij meenen te goeder trouw
dat zij den vasten grond hebben gevonden, waarin hun
anker eeuwig rust. Zij denken dat ze er zijn, in alle op
rechtheid. Zij meenen ook dat hun geloof tegen beproevin
gen bestand is. Hebben ze geen ervaring van menigen
nacht van bange zorgen, waarin hun geloofslamp helder
scheen en zijn ze niet ook in den storm geweest, terwijl
de vlam door den wind niét is uitgewaaid En tóch is er
in hun leven een oogenblik gekomen dat zij de ontstellende
ontdekking deden wij hebben de mate van ons geestelijk
bezit overschat wat wij hadden, hadden we niet bij de
hand, toen het er op aankwam we hadden op het critieke
oogenblik geen olie genoeg.
Menig levensscheepje is alleszins geschikt voor pleizier-
jacht, voor salon-boot. Maar het is niét bestand tegen het
geweld der orkanen en het beuken der golven. Het is niet
berekend op een zeereis. Het kraakt en kreunt, het wordt
totaal ontredderd en gaat hopeloos te gronde.
Menig levensgebouw bewijst iemand uitnemende diensten
als zomerhuis. Tusschen het dichte lommer gelegen, is het
beschut tegen den noordenwind het is licht en luw. Maar
als de herfststormen de bladeren van de takken rukken en
de zon dagenlang schuil blijft gaan achter zware wolken
als de temperatuur daalt en sneeuw en ijs het beleg slaan
om het huis, blijkt dat het voor winterverblijf niet geschikt
is. Daarin dan blijven, beteekentbevriezen.
Menige levenslamp geeft licht genoeg, ook als de avond
valt. Maar wanneer de nacht daalt en geen maan of sterren
te zien zijn als de buitenste duisternis alles hult in stik-
donkeren nacht, blijkt de lichtsterkte onvoldoende. En als
de korte zomernacht wordt gevolgd door de lange winter
nachten als de langste nacht daar is, is het uithoudings
vermogen der levenslamp niet toereikend. De lichtbron, te
zwak voor het pikdonker, haalt den morgen niet. Eer de
zon opgaat, is de vlam reeds gebluscht.
Dat is de droeve geschiedenis van menigeen.
Men heeft geloof, maar het is niet berekend op donkere
dagen en eindelooze nachten. Het is niet bestand tegen
groote schokken en geweldige stooten. Het houdt geen stand,
als het lijden wordt vermenigvuldigd, de beproevingen toe
nemen, de verzoekingen en aanvechtingen geen einde hebben.
Dan doet menige geloovige de schrikkelijke ontdekking dat
het niét gaat, dat de lamp niét branden wil, dat de olie
ontbreekt. Was er niets bijzonders voorgevallen, het zou
wél gegaan zijn. Maar het voor gewone omstandigheden
voldoende, blijkt voor de buitengewone omstandigheden
onvoldoende. Men had volharding genoeg voor een bepaal
den tijd. Maar men kon niet volharden tot het einde. Men
kon toe, met hetgeen men bezat, in een kalm leven. Maar
op lijden en sterven was men niet voorbereid.
In de ure der beslissing bezwijkt veler geloof. Of zij het
willen weten of niet voor zichzelf en voor anderen, of zich
misschien groot trachten te houden, de vreeselijke waarheid
is: hun lampen gaan uit! P. M.
Zandvoort.
Namen der gedoopte kinderen op Zondag 5 Sept. 1915
Aaltje, dochter van Jacob Barend Sluiter en Gerdina
Alida Drost.
Steintje, dochter van Willem Molenaar en Antje Zwemmer.
Maarten, zoon van Maarten Keur en Dirkje Keur.
Willem, zoon van Willem van Keulen en Elizabeth Bos.
Gerrit, zoon van Jan Bos en Jansje Paap.
Gf.rard, zoon van Hendrik van Koningsbruggen en Krijntje
Zwemmer.
Engeltje, dochter van Pieter Molenaar en Johanna Hoo-
gendijk.
Sijtje, dochter van Leendert Bol en Jansje Molenaar.
Gijsbert, zoon van Dirk Drommel en Marijtje van Duijn.
Jan, zoon van Arie Visser en Aaltje Koper.
Juliana van Stolberg.
I
Het is ons allen bekend, dat onze geliefde
prinses Juliana haar naam draagt naar de stam
moeder der Oranjes, Juliana van Stolberg, die
van 1506 tot 1580 geleefd heeft. Ood geve dat
prinses Juliana in haar volgend leven op deze
edele vorstin moge gelijken, die met het volste
recht het geweten van haar grooten zoon, Prins
Willem van Oranje is genoemd, om haar on
verpoosd aanhouden zich in de hitte van den
strijd toch niet te laten verleiden tot wat ook,
waardoor der ziele zaligheid schade lijden kon;
en die oud en arm geworden, om der wille
van den Nederlandschen vrijheidskamp beroofd
van alle stoffelijk goed, door blindheid onbe
kwaam zelve meer de pen te voeren, nog door
de hand eens schrijvers haar zoon blijft ver
manen „om toch in alles het eeuwige hooger
te achten dan het tijdelijke". Deze laatste ge
dachte zou haar zinspreuk kunnen worden
genoemd, zoo vaak komt zij in haar brieven
voor.
Op zeventienjarigen leeftijd huwde Juliana
den graaf van Hanau—Minzenberg, die haar
zes jaar later ontviel, nadat zij hem vier kinderen
had geschonken. Twee jaar daarna hertrouwde
zij met Willem den Rijke, graaf van Nassau,
en volgde hem naar zijn kasteel te Dillenburg.
De beide voorkinderen uit Willems eerste
huwelijk vormden hier met de haren de kern
van een snel aangroeiend gezin, dat weldra
zeventien zonen en dochteren telde. De zorg
voor zoovelen werd voor Juliana nog vermeerderd
door die voor een aantal jonge edellieden. Het
kasteel te Dillenburg toch was in die dagen
een soort van hofschool, waar behalve in
lichaamsoefeningen, in ridderspelen en derge
lijke, ook eenig wetenschappelijk onderricht
gegeven werd. De gravin nam een werkzaam
aandeel aan de opleiding van die allen en zij
was daartoe berekend als weinigen, zooals
blijkt uit haar brieven die, keurig geschreven,
helder gestileerd en fijn gedacht, eene toen
maals zeker zeldzame hoogte van ontwikkeling
en beschaving aan den dag brengen.
Het was dus een bezig, bedrijvig leven, dat
zij als slotvrouw leidde en waarbij zij, behalve
op de opvoeding van haar kinderen, had toe
te zien op het spinnen en weven harer vrouwen
ten behoeve der taliooze leden en volgelingen
dier groote huishouding, op de bereiding van
artsenijen voor armen en kranken en op het ont
haal van altijd talrijke, soms honderden gasten.
Maar ook nog in een andere aangelegenheid
stond zij haar gemaal trouw ter zijde. Reeds
in haar jeugd had haar vroom gemoed de leer
der Hervorming aangenomen en in Willem den
Rijke vond zij, Gode zij dank, een echtgenoot
die haar begreep en steunde, daar ook hij een
aanhanger was van Luthers leer. De verkoop
van aflaatbrieven wasreeds vroeg in zijn landen
verboden en te zamen werkten hij en Juliana
aan het zedelijk en geestelijk heil van de zielen,
hun door God toevertrouwd. In den aanvang
bedoelden beiden geen onverwerping, slechts
een zuivering der kerk van de allengs ingeslopen
dwalingen en misbruiken.
(Wordt vervolgd.) M. F. v. L.