De goddeloozen hebben geen vrede, - niet eens op Zondag! FEUILLETON. Voor eiken dag. Indien wij hiermede moesten eindigen, zou de toestand waarlijk wanhopig zijn, maar Gode zij dank, wij mogen thans een anderen toon doen hooren. Naast en tegenover de donkerheid der zonde staat altijd het licht van Gods genade en macht, naast den dood als de bezoldiging der zonde, het eeuwige leven als Gods genadegift, naast de nederlaag door den mensch tegen de zonde geleden, de overwinning in Christus over die zonde behaald. Zoo is het in onzen tweeden tekst. „Indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepselhet oude is voorbij gegaan, zie, het is alles nieuw geworden". Een nieuw schepsel. Het Grieksche woord kan ook ver taald worden door nieuwe „schepping". Het is, alsof Paulus het in verrukking uitroept„Een nieuwe schepping Heerlijke waarheid. Er is een wedergeboorte, een zedelijke vernieuwing der harten, een omgeschapen worden van den ouden mensch, niet te verwarren met een verbetering of een oplappen van dien ouden Adam hier of daar. Neen, die oude mensch moet in den dood en een nieuwe mensch moet geboren worden. Hoe dit geschiedt? Door het geloof in Christus, dat is door de overgave des harten aan den levenden, machtigen Heiland, een zich overgeven zooals men is, zonder ijdele pogingen om zich eerst nog een weinig op te sieren en te verbeteren, een zich overgeven aan die genade die den zondaar nooit verstoot. Daardoor wordt de zondaar als de rank in Christus, den wijnstok, ingeplant en ontvangt deel aan hem en aan zijn kracht. Hij wordt een kind van God, een nieuw schepsel, een wedergeborene, met nieuwe aspiraties, gedachten, behoef ten, nieuwe vreugde en smart, nieuwe vrees en hoop. De zonde die hij vroeger voedde en liefhad, bemint hij niet meer, nu hij weet dat die zonde zijn Heiland aan het kruis bracht de vrees voor des satans macht is geweken, want Christus heeft den satan voor hem overwonnenen al ziet hij zich zelf nog als een zondaar, ja veel meer een zon daar dan hij zich ooit vroeger zoo kende, hij weet dat hij in Christus volmaakt is, dat God hem in dien Christus als een volmaakte aanziet en dat de zonde, waartegen hij dagelijks veel ernstiger dan vroeger strijdt, overwonnen kan worden en overwonnen zal worden, omdat zij in Christus feitelijk overwonnen is. Van dien levenden Heiland ont vangt hij dagelijks de kracht tot strijden en de kracht tot overwinnen. Voorwaar het oude is voorbij gegaan Het is alles nieuw geworden Maar de voorwaarde is en blijft het zijn in Christus, het blijven in Christus, het door een levende gemeenschap met dien Heiland verbonden zijn. Want is het waar „die in mij blijft en ik in hem, die draagt veel vrucht" (Joh 15:5), even waar blijft het tweede gedeelte van dit vers, door den Heer tot zijn discipelen gesproken „zonder mij kunt gij niets doen". M. F. v. L. Verzameld door C. B. Indien liet groot is rustig te kunnen sterven, dan is het nog grooter rustig te kunnen leven. Vinet. Wanneer gij het juk van den Heer geheel en al dragen kunt, dan zijt gij volmaakt; kunt gij dat niet, doe dan in elk geval wat gij kunt. DiDACHè. Er zijn menschen, die zoo weinig zelfstandigheid bezitten, dat zij niet eens durven zeggen„er waait een scherpe wind", als zij het niet eerst van anderen gehoord hebben. Maeterlinck. Wat voor het vee de weide is, voor den mensch zijn huis, voor den vogel het nest, voor de ganzen de rots, voor de visschen de stroom, dat is de Heilige Schrift voor de zielen, die gelooven. Luther. Leer van Petrus den ijver, van Paulus den moed, van Maria de boetvaardigheid, van Johannes de liefde, van Christus alles. Carmen Sylva. Wie de diepten van zijn hart nog niet gepeild heeft, die heeft ook geen oog om de hoogten te meten der Evangelische beloften. La Saussaye Sr. Een geheim vertellen, terwijl men 't stilzwijgen oplegt, is een steen van een hoogen berg afwerpenhij is niet tegen te houden. Met welk recht eischt men van een ander meer bescheidenheid dan men er zelf op na houdt?! Princes Karadja. De Liliputters. (S 1 o t.) De Liliputters gebruiken echter nog een heele massa andere gelegenheden om ons te bin den. Bij vele menschen is het sigaren rooken, waardoor hun de heerschappij over zich zelf ontnomen wordt. Zij beginnen met een of twee sigaren per dag en nemen telkens meer, totdat de dag komt, waarop zij merken dat zij ge bonden zijn, dat de hartstocht van het rooken sterker is dan zij zelf, en zij het zelfs dan niet meer kunnen laten, als hun eigen verstand hun zegt, dat zij anderen lastig zijn en hun eigen gezondheid ondermijnen. Bij jongens vindt men een anderen hartstocht, waaraan ook menig maal de geheele mensch zich onderwerpt; dat is de verzamelwoede voor postzegels of prent briefkaarten of iets anders. Deze woede neemt hen zoo geheel in beslag, dat zij hun werk vergeten, dat zij stilletjes boeken verkoopen om op die manier aan geld voor hun liefhebbe rijen te komen en bestendig zich in hun schatten vermeien, evenals de gierigaard in zijn geld, die ook nergens anders meer belang in stelt. Ook zij werden gekneveld, terwijl zij sliepen wie waakzaam is, houdt zich zelf binnen zekere grenzen, zoodra hij merkt dat zulk een lief hebberij hem tot slaaf dreigt te maken. Er bestaat nog een soort van verzamelwoede, die de allergevaarlijkste is, omdat zij den mensch niet slechts tot slaaf maakt, maar ook zijn ge moed verhardt. Dat is de gierigheid en de heb zucht. Ook deze beide zaken maken zich niet van den mensch meester als volwassen reuzen in een openlijken strijd, maar als dwergen, wan neer hij er in 't geheel geen ideevanheeft.dat zij hem gevaarlijk kunnen worden. Alle vol wassenen, die hardvochtige vrekken en heb zuchtige schrapers zijn geworden, hebben als kinderen evenals gij met afschuw de verhalen van zulke slaven van het geld gelezen en nooit gedacht, dat zij zelf daar ook eenmaal toe zouden behooren. En wanneer ge tegenwoordig van onbarmhartige huisjesmelkers hoort, die arme lieden op straat laten zetten, omdat ze niet op tijd hun huur betaalden, of van millio- nairs, die voor weldadige doeleinden niets over hebben, dan denkt ge zeker ook: Hoe kan iemand zoo iets over zijn hart krijgen en daarbij rust en vrede hebben Daarbij ziet ge echter niet, dat gij zelf misschien ook al in gevaar verkeert om in dezelfde slavernij te geraken, doordat ge erg gesteld zijt op uw geld en daar door de liefde tot den levenden mensch vergeet. Zooals de grootste boom uit een klein zaadje opgroeit, begint de ziekte der gierigheid en hebzucht met het verschijnsel, dat bij de ge ringste gelegenheden de liefde tot het geld bij u over het fatsoen, de eerlijkheid, de vriend schap of de liefde voor de broers en zusters zegeviert. Wie hier niet op zijn hoede is, die wordt voor zijn leven geknecht. Natuurlijk wil ik hier niet mee zeggen, dat men niet zuinig moet wezen: maar men moet sparen, wanneer er sprake is van eigen plezier, niet evenwel wanneer het er op aankomt om anderen te helpen; dan is het sparen ge vaarlijk, ofschoon men natuurlijk ook bij het geven maat moet houden. Maar zooals ge aan velegierigaards kuntzien, die liever verhongeren en vervuilen, alleen om weer een geldstuk bij de andere te kunnen leggen, ook het sparen op zich zelf kan gevaarlijk worden, indien het niet uit een goede beweegreden geschiedt, maar uit honger naar gond voortspruit. In zulke ge vallen moet men goed op zich zelf letten. Ik heb niets tegen het gehoorzaamen, integendeel, maar men moet goed weten, wien men ge hoorzaamt; dat moet iemand zijn, die wijzer en meer ervaren is dan wij zelf en die zelf het goede dient; nooit echter mag men een bloot stuk vleesch gehoorzamen, zooals de maag, of een bloot stuk metaal, zooals het geld. Dat zou zijn, alsof men zijn ziel aan den duivel verkocht, en het eind daarvan is, dat men ten slotte ook niets beters wordt dan een stuk vleesch of een stuk metaaldan evenwel ware het beter geweest, wanneer men maar terstond als slachtos of als een goudstuk ge boren was; dat zou dan ten minste niet zoo droevig zijn, als wanneer een schoone menschen- ziel zoo heel, heel gelijdelijk in hebzucht en gierigheid verloren gaat. Uit: Foerster's Karaktervorming M. F. v. L.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

De Zondagsbode voor Zandvoort en Aerdenhout | 1915 | | pagina 2