Zending.
Allerlei.
Ik bedoel dit: zooals de zaken nü staan, kan ook een
stoeleman 's zomers zijn werk 's Zondags niét laten liggen.
Of hij wil of niét wil. hij moét ook 's Zondags met strand
stoelen sjouwen. Nu kan hij het doen met het gevoel
„wat heb ik toch een naar werk!" Of hij kan het doen
met de gedachte„ik verdien er den kost mede". In beide
gevallen doet hij het als een werk dat gedaan worden
moét. alleen omdat hij het niet nalaten kan. Van „vrede"
met zijn beroep is zoo geen sprake. Maar zoo'n stoeleman
kan ook zóó zijn werk bezienGod heeft mij dit te doen
gegeven. Ook mijn leven staat onder Zijn leiding. Het is
geen toeval dat ik stoeleman ben. Nu zou ik 's Zondags
't liefst niét werken. Maar God, die dit weet, weet cok
dat ik niet vrij ben om te doen wat ik wil. Daarom aan
vaard ik mijn Zondags-arbeid in welbewuste gehoorzaam
heid aan Hem. die mij dit werk opdroeg. En nu zal ik
Hem, waar ik Hem 's Zondags niet kan verheerlijken door
te rusten, eeren door in mijn stoelemans beroep's Zondags
trouw en ijverig te arbeiden. P. M.
Vraag. Waar komt de naam „protestant" vandaan en
wat is zijn beteekenis?
Antwoord. Door het edict van Worms in 1521 waren
Luther en zijn volgelingen in den rijksban gedaan. Maar
dit strenge vonnis bleef voorloopig een doode letter. De
Rijksdag te Spiers in 1526 besloot de beslissing in de
kerkelijke vraagstukken aan te houden tot de eerstvolgende
Kerkvergadering en liet het aan het geweten van iederen
vorst over om het edict zóó toe te passen, als hij het
voor God en den keizer zou kunnen verantwoorden. Dit
besluit werd echter drie jaar later op den Rijksdag te
Spiers in 1529 herroepen. Het edict van Worms moest
worden gehandhaafd, althans mocht er geen nieuwe ketterij
worden geduld en verboden was iets tegen de mis te leeren.
Als antwoord op deze beslissing dienden de voor de zaak
der Hervorming gewonnen vorsten en steden een gemeen
schappelijk protest in bij den Rijksdag, waarbij zij openlijk
voor God en menschen getuigden dat zij weigerden overeen
komstig het beslotene te handelen, daar dit een verlooche
ning van Christus en een verwerping van Zijn Woord zou
zijn. Naar dit protest worden de aanhangers der Hervorming
„protestanten" genoemd.
Wij gebruiken het woord „protesteeren" alleen in den
ontkennenden zin vantegen iets opkomen, ergens verzet
tegen aanteekenen. Toch is dit de oorspronkelijke beteeke
nis niét. „Protesteeren" beteekent: openlijk uitspreken,
plechtig verklaren, betuigen, verzekeren. De beteekenis is
dus feitelijk niet ontkennend, maar bevestigend. Het inge
diende „protest" ging niet alleen tégen het genomen besluit
van den Rijksdag, maar was alleréérst en allermeest: een
getuigenis vóór de waarheid, een belijdenis van Christus.
Helaas, dat veler protestant-zijn alleen bestaat in protes
teeren tegentegen Rome én tegen den Bijbel, ja tegen
wat al niet? Dit protestantisme leeft bij ontkenningen en
daarom is het dood. P. M.
Wat zegt gij TEGEN de Zending Zeg het niet
XVI
Tot zoover onze zendeling. Wat zullen wij daartoe zeggen? In
welk stadium van „opwinding" bevinden wij ons?
Spartelen wij nog tegen of hebben wij integendeel gtv .pwinden
meer noodig? Indien ons oor een weinigje „opwindens" nog behoeft,
laat ons dan „een handje helpen", dat wil zeggen daarheen gaan,
datgene doen wat ons op dien goeden weg kan voortbewegen. Onze
zendingsbidstonden, zendingsfeesten, zendingsberichten, zendingscon
ferenties, zendingsboeken, vooral biografieën van beroemde zende
lingen, die tegenwoordig in menigte te vinden zijn, kunnen alle
medehelpen. Mischien ook deze opstellen. Wat ik in den aanvang zeide,
herhaal ik hier: onbekend maakt onbemind en de zending is daarop
geen uitzondering; die de zendingsgeschiedenis onderzoekt en erin
thuis raakt, kan niet anders dan haar liefkrijgen, terwijl één voor één zijn
bezwaren, als sneeuw voor de zon, zullen wegsmelten. En naarmate
wij vrienden der zending en medewerkers in dien heerlijken arbeid
worden, zullen wij ook minder „opwinden" noodig hebben, want de
Heer zelf zal ons vurig van geest maken in zijn dienst, De ware op
winding is die van den Heiligen Geest.
Wat moet voor den christen eigenlijk genoeg zijn Een blik op den
Heiland, zijn Heiland, ook den Heiland der heidenen, stervende aan
het kruis, ook voor die heidenwereld. Zijn kruis dwingt ons onze
zelfzucht af te leggen en ons zelf te geven.
De Heer zelf make ons getrouw. Hij zelf winde ons op tot vurigen
ijver voor Hem en zijn dienst en zijn koninkrijk.
Wat zegt gij tegen de zending Niets meer Dan is het goed
M. F. v. L.
Verzameld door C. B.
„NAAM"- EN „SCHIJN"-VROMEN.
Dezen worden door prof. dr. H. Visscher in „De Waar
heidsvriend" onder handen genomen.
En waarlijk! zooals hij hen teekent zijn ze naar het
leven! schrijft de antirev. „Rotterdammer".
„Daar zijn menschen, die van hun dienaren des Woords
niet willen dat zij als menschen verkeeren. Geen glimlach
mogen zij ooit over hun aangezicht laten komen. Het moet
al geestelijk zijn wat er aan is. Wat zij zeiven wel doen
en mogen doen, de dominéé mag niets. En gewoonlijk
hebben zulke vromen voor de dingen van Gods Koninkrijk
weinig of niets over. Maar als de dienaar des Woords ook
leven moet en bestaan en vraagt op grond van Gods Woord,
dat wie het altaar bedient van het altaar zal leven, dan
mag volgens hen geen prediker daar naar vragen. De pre
diker moet het met Gods voorzienigheid wagen, maar zij
sluiten hun brandkast of hun geldbuidel en houden ze
zorgvuldig gesloten. Ook in dit opzicht blijkt de zonde der
gemeente in schijnheiligheid en gierigheid zoo groot, dat
tot menigen klager gezegd kan gij reinigt het buitenste
des bekers, of gij zijt als het gepleisterd graf. Op des die
naars zwarte kleed wordt elk stofje gezien, maar de balk
in eigen oogen niet. Daarom is er dan ook zooveel in het
dienstwerk, dat den dienaar moedeloos stemmen kan, dat
maakt, dat hij zijn werk al zuchtend doet. Menigmaal heeft
het mij onaangenaam getroffen, dat een jonge man, dien ik
voor weinige jaren vol illusie zijn dienstwerk had zien
aanvangen, vol blijdschap, dat hij eindelijk na vele jaren
studie mocht ingaan in den wijngaard des Heeren, bij mij
kwam in diepe moedeloosheid over dien gemeente-arbeid,
die hem zoo zwaar gemaakt werd door goddeloozen en
vromen, maar door vromen het allermeest. Er is zooveel
onwaarachtigheid, zooveel leugen, zooveel schijnheiligheid,
waardoor bedekt wordt een geheime vijandschap tegen
Gods Woord en waarheid. Eén vlieg kan de zalf des
apothekers stinkende maken, één schijnheilige veel kwaad
zaaien, één valsche broeder, die zelf niet ingaat, velen
verhinderen in te gaan. En het is niet te zeggen, hoeveel
zegen er aan Gods gemeente ontroofd wordt door de
ongegronde, gezochte en valsche beoordeelingen en ver
oordeelingen van het gepredikte Woord. De gemeenten
zijn dikwijls zoo oververzadigd, dat zij met brood uit den
hemel niet meer tevreden zijn".
DE WAARHEID EN DE LEUGEN.
In het album van een dame schreef de groote veldmaarschalk
von Moltke„De leugen vergaat, maar de waarheid houdt
stand."
Toen de niet minder groote Rijkskanselier von Bismarck
dit las, schreef hij daaronder: „Ik weet wel, dat hierna
maals de waarheid zal triomfeeren, maar tegen de leugen
op aarde strijdt zelfs een veldmaarschalk te vergeefs.
KOEK EN KOOL?
„Uit agting en genegenheid,
Zij dezen koek uw toegewijd."
Zoo las 'k en dachthoe schoon, stout, roerend en verheven 1
Maar ookZoo eens de bakker slechts moest leven,
Door wat in waarheid om die reednen wordt gegeven,
Hij had al lang, failliet, zijn vak vaarwel gezeid.