Een verloren Zondag een verloren week.
FEUILLETON.
Voor eiken dag.
En de uitkomst zal heerlijk zijn. Het kan zijn dat de
uitwendige duisternissen en beproevingen niet terstond of
ook wellicht niet worden weggenomen. Er zijn trouwens
ook toestanden van rouw en droefheid die niet kunnen
worden hersteld, en God belooft nooit en nergens dat Zijn
kinderen in deze wereld zonder zorg en strijd en rouw
zullen zijn. Eerder het tegendeel lijden behoort tot de
opvoeding van Gods kinderen. Maar het groote onderscheid
is dan, dat de duisternis bestraald zal worden door Gods
heerlijk licht en dat dat hemelsche licht in de ziel zal
komen schijnen en wonen en blijven en kalmte, rust en
vrede aan de arme duistere, tobbende en bedroefde en
geslingerde ziel zal schenken.
Maar nu vragen wij hoe kan dit geschieden Want de
bedroefde, verslagene, twijfelmoedige ziel, die in duister
nissen wandelt, heeft maar al te vaak juist de kracht tot
gelooven niet meer, zoodat de aansporing om op God te
steunen en op zijn naam te vertrouwen, niet altijd helpt.
Welnu, hooren wij dan weder naar onzen tekst. In onze
vertaling luidt deze „Wie is er onder ulieden die den
Heer vreest, die naar de stem zijns knechts hoort?" Men
kan echter ook zoo vertalen Wie is er onder ulieden die
den Heer vreest? Dat hij luistere naar de stem zijns knechts"!
Die knecht van Jehova is de Messias, de Christus, die
in Jezus verschenen is. Naar hem moet de zondaar luis
teren, naar zijn stem hooren de ziel die in duisternis ver-
lceert. Die vriendelijke stem van den Heiland, die noodigend,
troostend, belovend, vergevend tot ons komt, moeten wij
tot ons hart laten doordringen, in ons hart opnemen en
bewaren. Zij schenkt moed, vertrouwen, vrede, rust. Door
Hem spreekt God tot ons. Door Hem ook weder spreken
wij tot God „Abba, Vader"
Christus is het licht der wereld, ook het licht voor onze
ziel. Die Hem volgt, zal in de duisternis niet wandelen,
maar zal het licht des levens hebben. En ook de laatste
duisternis, de schaduw des doods, zal voor zijn discipel in
licht veranderd worden. „Ten tijde des avonds zal het
licht wezen".
M. F. v. L.
Verzameld door C. B.
De Christenheid heeft ze noodig die profeten, die een
aanval op haar wagen, niet als spotters, maar als iieden
die zich een geesel weten in de hand des Allerhoogsten,
gebruikt in vreezen en beven. Zulke tempelreinigers kunnen
niet ontbeerd worden, alles moet telkens weer eens onderst
boven gekeerd, we moeten tot in het diepst geschokt worden
om de moeilijkheden te beseffen, die er bij 't begin van
het christelijk leven liggen. Zelfs aanvallen als van Nietzsche
kunnen louterend zijn, want hij ruimt veel „mischmasch
christendom" op; en zou zijn haat niet geboren zijn
uit geestelijken honger, die in het door hem gekende chris
tendom geen bevrediging vond, en die dus vrij wat geeste
lijker is dan de verzadigdheid van vele christenen, die nooit
eeuwigheidshonger kenden Zou 't voor velen niet een
heilzamer kuur wezen Nietzsche te lezen en te doordenken,
dan allerlei stichtelijke lectuur?
Den christen wordt de levensvastheid nóch overgeleverd
nóch in den schoot geworpen, hij moet ze God ont
worstelen in persoonlijken strijd, opdat het leven en de
kracht, dié geopenbaard zijn, persoonlijk leven en
persoonlijke kracht worden, een levenskracht die zich
zal uiten in de vormen van zijn persoonlijkheid.
Gelijk ieder mensch een „origineele uitgave Gods" is, zoo
zal ieder christenleven wederom iets oorspronkelijks moeten
zijn. God plaatst iederen tijd en iederen mensch weder in
dien tijd voor eigen moeilijkheden, welke een andere tijd of
een ander mensch niet kan oplossen, zoodat hij maar te
volgen heeft, maar die men persoonlijk moet overwinnen.
Uiterlijke manieren kan men nadoen, het leven niet. Ieder
christenleven zij een eigen oorspronkelijke oplossing van
zijn levensprobleem.
Ons christelijk leven is in beweging, onvast, maar tevens
ligt er vastheid in, doordat we erin deel hebben aan een
transcendent leven, dat wij Hem kennen, den eenigen waar-
achtigen God en Jezus Christus dien hij gezonden heeft.
(Joh. 17 3). Hem kennen in dien zin, waarin de Bijbel
De laatste belijdenis van
Broeder Egidio.
(Een ware geschiedenis.)
III.
Gelijk een dorstige reiziger met wellust zich
verfrischt aan een bron van levend water, uit
de rots ontsprongen en hem door een reisgenoot
aangewezen die ook zelf aldaar zijn dorst heeft
kunnen lesschen, zoo dronk mijn arme stervende
broeder met volle teugen van de levende wateren,
die uit de rots der eeuwen, Jezus Christus,
ontspringen. Hoewel hij de kracht niet meer
bezat om een enkel woord te uiten, toch had
hij nog zijn volle bewustzijnzijn zachte blik
en vriendelijke glimlach zullen voor altijd in
mijn herinnering gegrift blijven.
Er werd aan de deur geklopt; ik deed open.
De prior van het klooster trad binnen, van den
geneesheer vergezeld. Toen hij den kranke zag,
wiens gelaat reeds met het koude doodzweet
bedekt was. liet hij de doodsklok luiden, die
alle monniken rondom het bed van hun broeder
moest vereenigen, opdat zij daar de gebeden
der stervenden zouden opzeggen. Spoedig wer
den hun naderende voetstappen gehoord; som
migen knielden in de cel neder, anderen daar
buiten in de gang en allen begonnen hun
gebeden te prevelen.
De prior vroeg mij of de stervende nog had
gebiecht, waarop ik ontkennend antwoordde.
Daar hij zag dat dit in elk geval niet meer kon
plaats hebben, gaf hij hem de absolutie en
besprenkelde hem daarop met wijwater.
Terwijl dit geschiedde, omklemde broeder
Egidio den bijbel die op zijn knieën rustte,
met zijn koude en vermagerde vingeren en
schudde herhaaldelijk het hoofd.
Eindelijk verzamelde hij de laatste krachten
die hem nog waren overgebleven tot een uiterste
krachtsinspanning en, terwijl hij eerst op mij
en daarna op het kruisbeeld een teederen blik
wierp, riep hij met heldere en schoon klinkende
stem uit: „Dierbare Jezus, uw wonden zijn mijn
verdiensten, ja, ja, de mijne!" Zijn gelaat blonk
daarbij van hemelschen vrede. Daarop vouwde
hij de handen, sloeg de oogen ten hemel en
ontsliep om hij den Heer te wezen.
„Jezus, uw wonden zijn mijn verdiensten, ja,
ja, de mijne 1" Dat was de laatste belijdenis
van broeder Egidio. Gave God, dat die woorden
van den heiligen Bernard van Clairvaux
door mijn lieven vriend nageeproken, door
duizenden werden verstaan en tot de hunne
gemaakt
Broeder Egidio was martelaar van zijn boete
doeningen en zelfkastijdingende menschen
beschouwden hem als een engel zonder fouten
of gebreken, en toch hadden die boetedoeningen
en zelfkastijdingen hem niets gebaat; de rust
der ziel. den waren vrede hadden zij hem niet
kunnen geven. Het geloof in Jezus, ziedaar de
eenige bron van die ware godzaligheid, die tot
alle dingen nut is, hebbende de belofte des
tegenwoordigen en toekomenden levens. (1 Tim.
4:8) In zijn laatste oogenblikken toonde broeder
Egidio duidelijk dat al wat hij zelf had gedaan
om zijn zonden uit te wisschen en aan God
welbehagelijk te zijn, niets waard was, dat al
zijn eigene gerechtigheid voor God was als
een wegwerpelijk kleed fjesaja 64:6) en dat
slechts het bloed van Jezus Christus den zondaar
van alle zonden reinigt (1 Joh. 17). Nu rust
hij en wacht de volkomene verlossing van zijn
lichaam, wanneer Jezus wederkeert met al
degenen, die in hem hebben geloofd, en voor
wie hij is geworden wijsheid van Cod en recht
vaardigheid en heiligmaking en verlossing (1
Cor. 1 30) Jezus 1 Er is slechts éèn weg
Jezus. Er is slechts één Heiland: Jezus, altijd
Jezus. Hetzij gij monnik zijt of leek, rijk of
arm, geleerd of onwetend, jong of oud, welke
ook uw betrekking zij in deze wereld om zalig
te worden en bekwaam God te verheerlijken,
is het noodig dat gij doet als Egidio: den blik
van uzelf en uw goede werken afwenden om
ze op Jezus te slaan„die onze zonden in zijn
lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij
der zonde afgestorven zijnde, der gerechtigheid
leven zouden door wiens striemen gij genezen
zijt." (1 Petr. 2 24).
(Naar het spaansch.) M. F. v. L.
De heilige Bernard, abt van het door
hem gestichte klooster Clairvaux in Frankrijk
hij stierf in 1153 was een man van groote
beteekenis en ongeveinsde vroomheid. Van hem
zijn o.a. de volgende uitspraken bewaard ge
bleven „God wordt slechts in zooverre gekend,
als Hij bemind wordt" en „Gemakkelijker en
waardiger wordt God gezocht en gevonden
door bidden dan door redetwisten".